Op 7 maart 203 konden de inwoners van de Noord-Afrikaanse stad Carthago in de grote arena weer eens een schouwspel meemaken waarin – op bevel van de Romeinse autoriteiten – een aantal christenen, onder hen twee jonge vrouwen, ter dood zouden worden gebracht. Het betrof deze keer de rijke PERPETUA en haar slavin FELICITAS. Beide vrouwen waren nog erg jong: de eerstgenoemde was 22 en de slavin was iets jonger. Beiden waren getrouwd en Perpetua was nog maar korte tevoren bevallen van haar eerste kind, ze voedde het kind nog zelf.  Felicitas was hoogzwanger. Misschien moest haar proces nog worden uitgesteld: zwangere vrouwen mochten immers  niet voor de wilde dieren worden geworpen.

Onze vragen zijn de volgende: Waarom werden tijdens de christenvervolgingen ook vrouwenvervolgd en geëxecuteerd? En hoe was het te verklaren dat de vervolgingen na een periode van vrede weer in alle hevigheid in 203 waren opgelaaid? 

Dominant heidendom

De rij van christelijke martelaren uit de tijd van de Vroege Kerk bevat honderden namen, de meeste van hen zijn mannen. Een aantal Romeinse keizers was er bewust op uit het aantal christenen zo klein mogelijk te houden, ja hun ‘sekte’ zo mogelijk in haar geheel uit te  roeien. Waarom? De hoogste machthebbers, pure heidenen, waren er niet van gediend dat er afbreuk werd gedaan aan de verering van de Romeinse goden – dat bracht de eenheid en de kracht van het rijk in gevaar. Die zogeheten christenen wilden niet in Jupiter geloven, maar alleen in een almachtige God en in diens Zoon Jezus Christus, die zelfs als Koning der koningen werd aanbeden. Staatsgevaarlijk dus. Het heidense Rome koos voor onderdrukking en bleef daardoor in religieuze zaken voorlopig nog oppermachtig. 

Christenvrouwen vervolgd

De Romeinse constateerden echter dat ze door de mannelijk leiders van de christenen te laten doden wel wát bereikten, maar niet dat het christendom werd uitgeroeid. Men kreeg toen het sterke vermoeden dat vrouwen een belangrijke rol speelden. Die voelden zich sterk verbonden aan ook verantwoordelijk voor hun man en gezinsleden. Zij deden hun uiterste best om hun geloof over te dragen op hun kinderen, maar ook op hun buren en vrienden. Tegelijk deden die vrouwen ook nog veel aan liefdadigheid in hun nabije omgeving. Hun plaats in de samenleving was eigenlijk onmisbaar. Bij dit alles waren ze in geestelijk opzicht gelijkwaardig aan de man. In hun religieuze bijeenkomsten vormden de vrouwen vaak een eigen koor naast het koor van mannen en samen vertolkten ze muzikaal wat hun gelovig hart ten diepste bewoog. Vrouwen waren net zo belangrijk voor de continuïteit van het christelijk geloof als mannen. Misschien zelfs nog meer dan zij. Daarom werden ze vervolgd. 

Intussen waren bovengenoemde vrouwen van Carthago niet de eerste slachtoffers. Al onder keizer Domitianus (81-96) waren vrouwen vervolgd om hun geloof – onder hen zelfs Flavia Domitillade echtgenote van Domitianus. Zij was in de ogen van de keizer ‘goddeloos’, want ze wilde geen Romeinse goden vereren. Alleen Jezus was hun Koning. 

Later, in het jaar 179 werden onder keizer Marcus Aurelius in Lyon verschillende christelijke mensen omgebracht. Onder hen bevond zich een slavenmeisje, Blandinageheten. Van haar wordt bericht dat ze, terwijl ze werd vastgebonden aan een kruispaal, toch moedig voor haar geloof uitkwam. Ze ging met haar getuigenis zelfs dóór tot de wilde dieren haar uiteindelijk verscheurden. De Romeinen verwachtten dat de angst er in Lyon zo wel goed in zitten bij de volgelingen van Jezus Christus. 

Gelukkig kwam er op last van keizer Commodus (180-193) een eind aan de vervolgingen; hij was namelijk door een christenslaaf van zijn ziekte genezen. Ook is het is zeer waarschijnlijk dat zijn vrouw (eigenlijk: concubine) Marcia voor de christenen opkwam – zij  was wellicht gedoopt, of was nog catechumeen, d.w.z. iemand die onderwezen werd in de christelijke leer met het oog op de doop.  

Een nieuwe keizer, een nieuw edict

Maar de nieuwe keizer Septimius Severus – hij regeerde van 193-211 – besluit een nieuw edict uit te vaardigen. Daarin bepaalt hij dat het ten strengste verboden is over te gaan tot het christendom. Aanklachten tegen mensen die zich toch laten dopen, worden in diverse steden zó afgehandeld dat het op de doodstraf uitloopt. De stad Alexandrië is meerdere malen het toneel van hardvochtig optreden van de Romeinse justitie. Er sterven veel martelaren. Onder hen ouderen, zoals de vader van de latere kerkleraar Origenes, maar ook vaak jonge mensen, catechumenen.

Ook christenvrouwen vervolgd

De hier genoemde keizer, Septimius Severus, draagt ook de hoogste verantwoordelijkheid voor de dood van Perpetua en Felicitas. Deze Noord-Afrikaanse vrouwen zijn gevangen genomen als overtuigde christenen. Ze wonen in of bij Carthago, de hoofdstad van de Romeinse provincie Africa; daar bestaat al van voor de eeuwwisseling van het jaar 200 een christelijke gemeente. Het levert grote ergernis op bij de Romeinse autoriteiten. Zij laten in eerst al het jaar 180 een groep van twaalf christenen – bekend gebleven onder de benaming de heilige martelaren van Scilli– arresteren en voorgeleiden aan de gouverneur. Deze Romein stelt hen vrijheid in het vooruitzicht als ze ‘terugkeren tot hun gezonde verstand’.  Alle twaalf weigeren; dus worden ze omgebracht. Onder hen vijf vrouwen.

Perpetua en Felicitas

De rechtszitting tegen Perpetua en Felicitas en een viertal mannen vindt plaats in het voorjaar van 203, ook in Carthago. Hun verhaal is grotendeels opgetekend (!) door Perpetua zelf, tot kort voor het moment van hun executie. Deze tekst – verdeeld over 21 paragrafen – behoort tot de meesterwerken van de christelijke literatuur. Tot in de dagen van Augustinus (200 jaar later !) blijft men dit lijdensverhaal voorlezen in de kerken. Enkele hoofdpunten: de groep van gearresteerden bestaat uit vijf catechumenen (drie slaven en twee vrijen), samen met hun leermeester. De vijf zijn dus – tegen het uitdrukkelijk edict van de keizer in – duidelijk van plan zich te laten dopen in de christelijke kerk. Van meer dan één kant wordt dan geprobeerd hen van het geloof afvallig te maken. Het ergste is wel het optreden van Perpetua’s vader: hij is zeer verbolgen over de plannen van zijn dochter. Zij moet, volgens hem, gewoon terug naar haar vroegere leventje. Maar ze houdt stand. De arrestanten worden in een vunzig hol opgesloten, waar het niet alleen vreselijk warm is, maar waar ook tientallen criminelen vertoeven – allen in afwachting van hun vonnis. Tegen betaling worden de bewakers zo bepraat dat ze de christenen toch enkele uren per dag in de frisse lucht laten doorbrengen. 

Bij een later verhoor onderneemt de Romeinse procurator een poging om Perpetua te beïnvloeden: ‘Denk toch aan de grijze haren van uw vader en denk toch aan de toekomst van uw kind’. De Romein wil nu zeker weten of zij christen is. Haar antwoord klinkt overtuigend positief.  

Dan, aldus het verhaal, krijgt Perpetua In een paar visioenen te zien dat zij – en haar medechristenen – straks naar de arena zullen worden overgebracht. De dag waarop dat zal gebeuren, wordt door hen nu al beleefd alsof ze naar de hemel mogen gaan. Maar dan gebeurt het, dat kort voor die dag Felicitas bevalt van een dochtertje. Het wordt zo gauw mogelijk ter verzorging aan haar familie overgedragen. Nu is voor de Romeinen de weg vrij om ook deze jonge moeder tegelijk met de andere christenen terecht te stellen. Zo maakt Felicitas de route van vroedvrouw naar gladiator…!

Hun geloof is zó sterk dat ze de pijn van de martelingen met volharding kunnen verdragen. Onderweg naar de executieplaats roepen de vrouwen de procurator nog toe: “U straft ons, maar God u.” Daarna worden ze allemaal gegeseld. Op de tribunes zitten duizenden die dit gillend van ontzetting volgen. Maar anderen beleven er met luid gejuich een waar genoegen aan. Vervolgens worden de christenen een prooi van een luipaard en een beer. Maar deze dieren maken hen niet dood. Daarop wordt tegen de jonge vrouwen een dolle koe in actie gebracht. Maar de mannen bemoedigen hen daarbij enorm. Hen wordt toegeroepen dat ze standvastig moeten blijven. Dat gebeurt ook, terwijl ze door allerlei verwondingen veel bloed verliezen. Maar uiteindelijk bezwijken ze, evenwel niet door de wilde dieren, maar door het zwaard. 

Het verhaal blijft verteld

De christenen die daarna nog vrij rondlopen in Noord-Afrika, spreken met grote bewondering over deze dappere zusters en broeders. Die mochten nu al Gods eeuwig koninkrijk binnengaan. Tot het einde toe hadden zij de weg naar hun Heiland afgelopen! Die zware tocht konden ze alleen maar maken dankzij aan de kracht van de Heilige Geest. 

Het getuigenis over deze Noord-Afrikaanse christenen is bewaard gebleven en vanaf het begin overal in de christenheid doorverteld. Het heeft velen bemoedigd in tijden waarin nieuwe vervolgingen losbraken. Dat één en ander zo bekend bleef, was mee te danken aan de activiteit van een jonge christen in Carthago: de pas bekeerde advocaat Tertullianus. Hij nam in die zware tijden als christen-jurist zijn pen op en ging in het Latijn op meesterlijke wijze over tot de verdediging van zijn medegelovigen. Zo werd hij een belangrijke apologeet van het christelijk geloof in het door heidenen beheerste Romeinse rijk. 

De volledige tekst van de rechtspraak tegen de christenen in Carthago (203) kan men vinden in: dr. J.N. Bremmer en dr. J. den Boeft, Martelaren van de Oude Kerk. Kampen 1988, blz. 55-73.