Jonge jaren
Het geboortejaar van Ludwig Hätzer is niet met zekerheid aan te geven, de meeste onderzoekers duiden die aan met de vermelding ‘voor 1500’. Zijn geboorteplaats is wel bekend: het stadje Bischofszell in het kanton Thurgau – gelegen in Noord-Zwitserland. In deze plaats bracht hij zijn jeugd door, maar daarover is weinig bekend. Hij had tamelijk welgestelde ouders die hem naar de kloosterschool stuurden en dat verliep voorspoedig. Daarna koos hij voor een universitaire studie in Freiburg im Breisgau, en ook in Basel, waar de invloed van Erasmus goed merkbaar was. Maar het behalen van een academische graad was voor Ludwig Hätzer niet weggelegd. In de tijd dat Luther en Zwingli hun reformatorische opvattingen uitdroegen diende Hätzer als kapelaan in Wädenswil, aan het meer van Zürich. Hij verdiende via de daaraan verbonden kerkelijke prebende zijn dagelijks brood.
Overgang naar de Reformatie
In 1523, toen de Reformatie in Zürich doorbrak, maakte Hätzer de overgang naar de Zwingliaanse hervorming. Hij kwam steeds vaker in de kring van Zwingli’s medestanders. Dat was voor Zwingli reden om hem te betrekken bij het schrijven van pamfletten over actuele thema’s. Zijn eerste geschrift keerde zich tegen de verering van beelden; het kreeg de titel Wie man sich mit allen Götzen und Bildnissen halten solle, 1523. Het vertoonde overeenkomsten met een werk van de radicale Andreas Karlstadt – eerder een collega van Luther – over hetzelfde onderwerp. Het was ook strak vanuit de Bijbel opgezet.
Ook werd Hätzer betrokken bij het tweede godsdienstgesprek in Zürich, oktober 1523. Op dat moment stond hij sympathiek tegenover denkbeelden in de kring van de doperse radicalen waar jongeren als Konrad Grebel en Felix Mantz de leiders van waren. Op het tweede godsdienstgesprek sprak men drie dagen lang over de beelden en de mis. Hätzer diende er als een van de schrijvers van het protocol. In zijn Woord vooraf toonde hij zich een groot bewonderraar van Zwingli. De uitkomst van het dispuut was dat de Raad van Zürich besloot de beelden nog niet direct weg te halen, maar aan particuliere personen wel toe te staan ze te verwijderen.
Breuk met Zwingli
De radicalen waren teleurgesteld, zowel over het raadsbesluit als over de houding van Zwingli. Hij liet, tegen hun zin, de burgerlijke overheid beslissen over kerkelijke zaken. Waar was nu het radicalisme van de Reformatie? De eenheid van de Zwingliaanse hervormingsbeweging was verbroken. Vol dadendrang stapte Hätzer een Rooms-katholieke kerk in waar hij de preek van de priester herhaaldelijk onderbrak met interrupties over het wegdoen van de beelden – desnoods zou een beeldenstorm eraan te pas moeten komen!
Ludwig Hätzer koos dus ook voor het dopers radicalisme van Grebel en Mantz, al liet hij zich niet herdopen. De banden met Huldrych Zwingli werden nu wat losser gemaakt, al probeerde de reformator ook door gesprek en geschrift zijn jonge volgelingen tot andere gedachten te brengen. Zijn boekje Der Hirt(d.w.z. de herder) maakte duidelijk dat een herder rekening moest houden met de zwakke en achterblijvende schapen in de kudde door hen niet op te jagen. Dus om hen niet alle religieuze vernieuwingen in één keer te laten accepteren. Hätzer wilde meer en besefte dat hij in Zürich niet veel meer kon bereiken.
Van Augsburg naar Zürich
De ex-kapelaan Hätzer vertrok in de zomer van 1524 naar Augsburg waar hij hoopte op meer tolerantie van de kant van de kerkelijke en burgerlijke autoriteiten. Hier was hij actief als auteur van enkele evangelische traktaten die hij in samenwerking met de Augsburgse hervormer Urbanus Rhegius kon uitgeven. Maar Augsburg werd in deze tijd ook bedreigd door de Boerenoorlog. Men werd daar afkerig van mensen met een eigenzinnige kijk op geloof en kerk.
Ludwig Hätzer kreeg troubles met Rhegius en hij kreeg als dissident de aanzegging dat hij de stad moest verlaten. Hij keerde terug naar Zürich waar hij zich weer aansloot bij de doperse beweging van Grebel en Mantz. Maar intussen was de Raad van deze stad zover gekomen dat deze geen mensen meer binnen haar muren toeliet die zich niets aantrokken van overheidsbepalingen over de kinderdoop. De doperse voormannen werden allen uitgewezen, ook Hätzer. Na een hernieuwd bezoek aan Augsburg werd hij ook daar als ongewenste vreemdeling de stad uitgezet. Weer kwam hij terug in Zürich waar hij – tot veler verbazing – zich met Zwingli verzoende door zich te distantiëren van de door de dopers exclusief gemaakte volwassenendoop. Maar zijn ommekeer bleek van korte duur. De ongedurige Hätzer verbrak de banden met Zwingli definitief in het voorjaar van 1526.
Straatsburg
Nu reisde hij naar vrije Duitse rijksstad Straatsburg; daar vond Hätzer een predikant die hem in huis opnam; dat was bij de zeer verdraagzame Wolfgang Capito, die naast de predikanten Matthias Zell en Martin Bucer de Reformatie in Straatsburg had bewerkt. De rust die er heerste werd gebruikt om in huize Capito serieuze gesprekken te voeren: de predikant wilde graag het naadje van de kous weten over de opvattingen van zijn Zwitserse gast. Capito schijnt veel begrip voor Hätzer te hebben getoond, zelfs zo dat zijn directe collega’s het gevoel kregen dat hij daarin met zijn gast meeging. Intussen nam Hätzer namelijk ook contact op met de Hans Denck (ca. 1500-1527) die er dopers-spiritualistische opvattingen op na hield. Samen werkten Denck en Hätzer aan een Duitse vertaling van de Oudtestamentische profeten, een werk dat in Worms 1527 werd uitgegeven en daarom wel de Wormser Prophetenwerd genoemd. Het vertaalwerk was van dermate groot belang dat zowel Zwingli als Luther het hebben geraadpleegd voor hun vertaling van het Oude Testament. Maar na enige tijd bleek Hätzer door de invloed van Denck te neigen tot het mystieke spiritualisme dat het spreken van de Heilige Geest in het hart van de mens hoger waardeert dan de Heilige Schrift.
Huwelijk
Aan de directe beïnvloeding door Denck kwam een eind door diens overlijden in 1527 aan de pest; Hätzer vertoefde toen in Basel waar hij – op zijn vlucht voor de vervolgers – door de reformator Johannes Oecolampadius in huis was opgenomen. Deze hervormer betrok Hätzer ook bij zijn werk: hem werd gevraagd het eerste (Latijnse) geschrift van Oecolampadius over het Avondmaal te vertalen in het Duits (1527); hij schreef er een inleidend woord in waarvan men kan stellen dat Hätzer toen weer heel dicht bij Zwingli stond. Uit deze tijd dateren ook enkele door Hätzer gecomponeerde kerkliederen.
Voor Ludwig Hätzer was daarna de doperse voorman Hans Hut (ca. 1490-1527) zijn nieuwe geestelijke raadsman. Deze verkondigde dopers-apocalyptische opvattingen en moest voor zijn leven vrezen. Dat gold intussen ook voor Hätzer, die na een bezoek aan Augsburg (voor breed overleg met andere dopers-gezinde leiders) zwervend rondtrok door Zuid-Duitsland. Hij waagde zich nog eens weer in Augsburg, altijd hopend dat er wel een familie was die hem onderdak wilde verlenen. Dat leidde ertoe dat hij een dienstmeisje met de naam Appolonia trouwde. Maar al na een jaar moest het jonge paar een goed heenkomen zoeken omdat Augsburg weer overging tot vervolging van de dopers. Ludwig reisde met Appolonia naar zijn familie in Bischofszell; daar ging Ludwig zich bezighouden met het schrijven van pamfletten en boekjes – maar deze literaire activiteit was van korte duur. Zijn belangrijkste geschrift bevatte een dogmatische verhandeling met een warm pleidooi ten gunste van de leer van de anti-trinitariërs, die de Goddelijke Drie-eenheid loochenden. Hätzer bleek nu een echte ketter! Historisch plaatst men hem bij de meest linkse stromingen van de Reformatie – als een randfiguur.
Gearresteerd en geëxecuteerd
Toen Hätzer zich in de zomer van 1528 een tijdlang ophield in Konstanz werd hij daar, op verzoek van de autoriteiten van Augsburg, gearresteerd. Wat was er aan de hand? Hij werd ervan verdacht een geheime relatie te hebben gehad met een voorname dame uit Augsburg met wie hij meerdere keren seksueel contact zou hebben gehad. Dit overspel werd uitgelegd als bigamie, een zware zonde waarop volgens de geldende regels in meerdere reformatorische steden in Zwitserland en Zuid-Duitsland (met hun op de Bijbel gebaseerde ‘Sittengerecht’) de doodstraf stond. Maar de bewijsvoering was – in de ogen van velen – niet deugdelijk. Wiens getuigenis was het ware? Velen kregen de indruk dat het proces tegen Hätzer meer ging om zijn ketterse opvattingen dan om zijn zedelijk gedrag. De rechters oordeelden dat hij des doods schuldig was. Het vonnis werd op 3 februari 1529 uitgesproken – de kwestie van de ketterse leer werd er niet in vermeld. De volgende dag al werd het vonnis voltrokken: Hätzer werd in Konstanz onthoofd. Voor de doperse geloofsgemeenschap geldt hij tot vandaag als martelaar. Van dit dramatische gebeuren heeft Thomas Blarer uit Konstanz – broer van de reformator Ambrosius Blarer – een verslag opgesteld dat hij heeft uitgegeven in Straatsburg, 1529.
De theologisch-kerkelijke keuzes van Hätzer zijn dusdanig geweest dat er een kronkellijn moet worden getekend die deze keuzes met elkaar verbindt. Maar de vele tegenstrijdige ontwikkelingen in zijn optreden laten het nauwelijks toe om over een verbindende lijn te spreken. Het karakter van deze ex-kapelaan uit Bischofszell is moeilijk vast te stellen, maar hij moet nogal gemakkelijk te beïnvloeden zijn geweest – hij leunde kennelijk graag op anderen die in zijn ogen precies dát leerden wat hij nog niet goed had begrepen.
Literatuur
J.F. Gerhard Goeters Ludwig Hätzer, ca. 1500-1529, Spiritualist und Antitrinitarier. eine Randfigur der frühen Täuferbewegung. Gütersloh 1957