Tegen het einde van de middeleeuwen ontmoeten we nog steeds mensen die in de kerk een wel heel aparte plaats innemen. Ze leven in bijna totale afzondering. Niemand die hen daartoe dwingt, ze kiezen daar zelf voor. Bovendien menen ze daarvoor een goede reden te hebben. Hun keuze is publiek en in veel gevallen een reactie op ongewenste ontwikkelingen in de kerk. Die willen ze door hun persoonlijk voorbeeld ‘recht’ trekken. Zo dacht waarschijnlijk ook Suster Bertken, die een heel leven doorbracht in een ‘kluis’ die was gebouwd aan de muur van de Buurkerk In Utrecht. Het hoe en waarom willen we hieronder nader bezien. 

Een wereldvreemde vrouw?

Suster Bertken, die als Berta Jacobsdochter werd geboren in het ‘gezin’ van de r.k. geestelijke Jacob van Lichtenberg te Utrecht, leefde van 1426/27 tot 25 juni 1514. Na de dood van haar vader, die als proost aan de Pieterskerk verbonden was geweest, leefde ze van de opbrengst van een lijfrente. Op eigen kosten liet ze zich omstreeks haar 30elevensjaar een kluizenaarsoptrekje – letterlijk: een kluis – bouwen aan de zuidelijke muur van de Buurkerk met afmetingen van bijna 4 bij 4 meter. Uiteraard met toestemming van de kerk. Daar liet ze zich insluiten, waarmee ze dus een echte kluizenares werd. Alleen twee ramen en een klein deurtje dienden als opening naar de buitenwereld. Door de deur kreeg ze voedsel en water aangereikt en soms kwam een jonge vrouw zo binnen om haar huishouding een beetje op orde te brengen. Door het ene raam keek ze naar het interieur van de kerk; zo kon ze de mis nog meemaken ook. Door het andere voerde ze gesprekken met mensen die haar om raad vroegen. Ze droeg, naar men op grond van haar levensbeschrijving (die bijna als een heiligenleven kan worden beschouwd – en dus niet altijd als feitelijk mag dienen), over haar naakte lijf een grof haren kleed; vrijwel altijd ging ze barrevoets door het leven. Verwarming, daar kon het wel zonder. Zo woonde Suster Bertken daar 57 jaar! Tot ze er stierf op de leeftijd van 87 jaar. In haar eigen cel werd ze begraven. Later werd in de Choorstraat een grafzerk geplaatst met een tekst die herinnert aan het leven van deze vrome suster.

Met dit korte levensbericht bevinden we ons in de ‘late middeleeuwen’. Als mensen van de 21eeeuw staan wij wel heel ver van dit soort dingen af. Wat beweegt een nog zo jonge vrouw om een dergelijk leven te willen leiden? Is deze ‘suster’ niet compleet wereldvreemd? Toch heeft ze met haar proza en haar acht liederen een plaats gekregen in de literatuurgeschiedenis van Nederland. Nog in 2007 gaf uitgeverij Verloren in Hilversum het complete werk van Suster Bertken uit, met een uitgebreide toelichting – een boekwerk van 248 bladzijden. De titel is: Mi quam een schoon geluit in mijn oren. Het werk van Suster Bertken. 

De late middeleeuwen

We hebben misschien wel eens het idee dat de Rooms-Katholieke Kerk een hecht blok was, in ieder geval nog in de eeuw van Suster Bertken. En dat de problemen zich pas voordeden toen ene Martin Luther in het verre oosten van Duitsland zich begon te roeren. Maar als we de laat-middeleeuwse kerk eens wat van dichterbij bekijken, blijkt dat er in die jaren al heel wat spanning voorkomt. En daarbij is het al te eufemistisch om slechts te spreken van ‘haarscheurtjes’ in het massieve blok van de RKK. De diversiteit die men met het blote oog kon signaleren, was in meerdere opzichten al uitgegroeid tot botsingen die de loodzware top van de kerk zwaar belastten. In 1415 beleefde men de tragedie van de Tsjechische hervormer en ‘rebel’ Johannes Hus die in het Zuid-Duitse Konstanz zijn leven eindigde op de brandstapel – en dat terwijl deze bekwame theoloog duidelijk opriep tot gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift: aan het Woord van God was de hele kerk ondergeschikt, hoofd en leden. 

En dan waren er stromingen in de kerk die op wetenschappelijk gebied elkaar stevig in de haren vlogen. We denken aan de botsingen tussen de volgelingen van Thomas van Aquino en die van Johannes Duns Scotus, die mede bepaald werden door het geestelijk klimaat van de Dominicanen (Thomas) en de Franciscanen (Duns Scotus). Daar mengde zich in de 15deeeuw de geleerde Nicolaas von Kues (oom wel: Cusanus) in, die een toekomstmodel had uitgedacht met veel ruimte voor diversiteit – eenvoudig omdat volgens hem alles terugging op de ene bron die God heet. 

Intussen was er in de kerk iets gaan bewegen dat door de Renaissance was verwekt en dat de naam kreeg van het Humanisme. ‘Ad fontes’, zo spraken de geleerden in deze kringen, ‘Terug naar de bronnen’, en dan bedoelden ze de klassieke oudheid waartoe men ook de Bijbel rekende. Uit al die wereldse en kerkelijke schatten moest je het ware denken, het ware geloven zien op te diepen. Daardoor kwam het ware mens-zijn binnen handbereik. 

Maar wie met deze geleerde wereld niet veel kon beginnen, die vond zijn vastheid wel bij de Broeders des Gemenen Levens (die van de Moderne Devotie). Daar was veel innerlijke beleving te vinden, met echte, eigentijdse vroomheid. Sommige devoten daalden dieper af – of beter: stegen hoger op – naar de sferen van de mystiek. Dan wist je zeker dat je in je diepste innerlijk met God te maken had. 

Al met al vertoonde de kerk in de late middeleeuwen een tamelijk verbrokkeld beeld, waartegen ook weer mensen in actie kwamen en met de regelmaat van de klok riepen om ‘reformatio’, hervorming van zowel de top van de kerk als ook van de leden ervan.

Waar mogen we nu Suster Bertken bij rekenen? Welke weg wees zij uit de te grote verscheidenheid? 

Mystiek

Het woord is al even gevallen. Maar wat is nu het eigenlijke van mystiek? Ik pak er even het Duitse Wörterbuch der Mystikbij (samensteller Peter Dinzelbacher, 1989) en probeer de meest markante aspecten van deze geestelijke stroming in het vizier te krijgen. En dan tel ik maar liefst 6 kolommen tekst die hier wat over meedelen. Daaruit blijkt dat deze beweging weer uiteen vloeit in een delta van specifieke zijstromen, elk met eigen kenmerken van meer of minder ver gaande intensiteit in de ontmoeting met de hoge God. Want dát wil een mysticus: opklimmen tot God bij wie het leven veilig is. En van die ontmoeting wil ‘de ziel’ genieten – graag met volle teugen! 

Het genoemde Wörterbuch kent Suster Bertken ook. En het is gewoon aardig – ook informatief – dat zij als representant van de Nederlandse mystiek hier haar plekje krijgt (1 kolom). Als eerste en meest typerende kenmerk wordt van haar vermeld dat zij diep onder de indruk was van het lijden en sterven van Christus. Suster Bertken schreef bij het overdenken daarvan verschillende meditatieve gebeden die een spiegel vormen van haar intense zielsverlangen naar haar ‘bruidegom’ Jezus. Het is de kern van haar eerste boekje dat als titel heeft: Een seer devoet boecxken van die passie ons liefs heren Jhesu Christi tracterende,in hedendaags Nederlands: Een zeer devoot (= vroom) boekje handelend over het lijden van onze lieve Heer Jezus Christus. 

Na haar dood werd nog een werkje in de kluis aangetroffen met als titel Suster Bertkens boeck dat sy selver gemaect ende beschreven heeft.Het bevat een reeks gebeden, maar ook een mystieke dialoog tussen de ziel en haar Bruidegom, een Traktaat over de Heilige Nacht (van de geboorte van Christus) met een achttal liederen. In een van die liederen komt haar intense verlangen naar Jezus sterk naar voren als ze uitroept:

Jhesus is zijn name, die minre mijn;

Ic wil hem eewelic dienen ende sijn eygen sijn.

Sijn min heeft mi gegeven so hogen moet,

Dat ic niet meer achte dit eertsche goet.

De geschriften van Suster Bertken zijn na haar dood aan een boekdrukker overhandigd die ze de moeite waard vond om ze in druk uit te geven. Daar heeft hij geen spijt van gekregen, tot vijf keer toe moest hij ze heruitgeven (1516-1520). 

Reformatie en mystiek

Kort na de dood van Suster Bertken begon de Reformatie van Luther. Deze beweging werd ook in Utrecht gevoeld. Maar men kan niet stellen dat deze vrome ‘suster’ hierop een positieve invloed heeft uitgeoefend. Dat zij in de sferen van de Moderne Devotie leefde, is in haar geval geen reden om haar ook in de sfeer van de voorlopers van de reformatie te plaatsen. Het mystieke geloof was geen hoog genoteerd verschilpunt met de reformatie – want ook daar was men niet ongevoelig voor mystieke beïnvloeding. Wie de ware ‘bevinding’ zoekt in het persoonlijk omgaan met God, maar de Bijbel daarbij dicht laat, zit meer op het spoor van de mystiek dan op dat van de reformatie. Dan is de kerk gedegradeerd tot een hulpmiddel van lagere orde. 

Boete doen? 

Een vraag die me nog bezighoudt is deze: Wat waren de diepste motieven van Berta Jacobsdochter  om zich van de wereld af te zonderen en zich in een kluis op te sluiten? En waarom koos ze voor de mystiek? Had zij niet een andere leefwijze kunnen kiezen om haar veronderstelde ongenoegen over het geestelijk gehalte van de kerk te uiten? Zij had als kind een goede opleiding gekregen en kon dus met haar ganzenveer heel wat teweeg brengen. Maar dat deed ze niet als vrije burgervrouw, ze koos voor permanente afzondering. Ik spreek een vermoeden uit: ze wilde daarmee wellicht boete doen voor haar ouders die – volgens kerkelijke regels – in zonden hadden geleefd door samen te wonen en niet het celibaat na te leven. Plaatsvervangende boete dus. Daarom geen gezellig samenleven met andere mensen, geen geneugten die ook maar iets met ‘het aardse’ te maken hebben. Ze wilde alleen maar met en voor God leven en zich volledig overgeven aan haar hemelse Bruidegom Jezus. Dat is een extreme versmalling van het evangelie die uiteraard de nodige aandacht heeft getrokken. Het hád al een vaste plaats in de Rooms-Katholieke Kerk, maar kreeg die ook in bepaalde sectoren van het protestantisme.