De 18de eeuw staat bekend als een periode waarin de verschillen in levensbeschouwing steeds verder toenamen. Als we de gevestigde kerken in het midden plaatsen, dan ziet men ter linker zijde grote denkers die de Verlichting vertegenwoordigen, waarin de mens steeds meer vertrouwt op zijn eigen inzicht en steeds minder open staat voor de Woorden van God; terwijl er aan de rechterzijde mensen opstaan die toegewijd en vroom willen leven voor God en mensen. Dezen krijgen de naam Piëtisten en hebben veel moeite met het vanzelfsprekende van de gevestigde kerk die niet veel meer laat merken van Christus’ opdracht een zoutend zout te zijn in de wereld om haar heen. In deze sfeer horen mensen als de graaf Von Zinzendorf en zijn eega Erdmuth Dorothea, samen stichters van de wereldwijde geloofsbeweging van de Herrnhutters. Over haar specifieke optreden – naast en soms tegenover haar man – gaat het hierna.
Piëtistisch milieu
Erdmuth Dorothea werd in 1700 geboren als dochter van de piëtistisch gezinde Heinrich X. graaf von Reuβzu Ebersdorf en diens eveneens piëtistische vrouw Erdmuthe Benigna zu Solms-Laubach. Haar vader regeerde het graafschap Reuβ-Ebersdorf, dat in Thüringen ligt. De ouders konden zich heel goed vinden in het gedachtegoed van Philipp Jakob Spener, bekend van zijn boek ‘Pia desideria’, waarin deze ‘vader van het piëtisme’ een program ter verbetering van de kerk had neergeschreven. Daarin stond centraal de hoop op een volmaakte kerk die uit volmaakte gelovigen bestond. Daartoe moest het Woord van God rijkelijk worden verkondigd en het leven naar dat Woord duidelijker dan ooit zichtbaar worden. Dat moest beginnen in de opvoeding thuis en daarna op de scholen worden doorgevoerd. De vromen kwamen geregeld samen in een afzonderlijke bijeenkomst, het conventikel, ook wel aangeduid als de ‘ecclesiola in ecclesia’, d.w.z. het kerkje in de kerk. De echte ware gelovigen vormden volgens hen de kern van de kerk. Zij verbraken evenwel niet de banden met de staatskerk, maar hun geestelijk voedsel kregen ze in de conventikels, de vrome kringen.
Erdmuth kreeg van haar moeder thuis les in de beginselen en praktijken van economie en bestuur, uiteraard gericht op het beheer van het graafschap van de familie. Het zou haar later zeker van pas komen, ook als ze zou trouwen. Haar man werd uiteindelijk de graaf Von Zinzendorf, maar het had niet veel gescheeld of hij had een andere vrouw getrouwd.
Hoe vonden zij elkaar?
Nikolaus Ludwig, graaf von Zinzendorf, ook geboren in 1700 in Dresden, was als adellijke jongeman eveneens opgegroeid in een piëtistisch gezin. Zijn vader overleed echter al zes weken na de geboorte van Nikolaus Ludwig; moeder hertrouwde na vier jaar. Als schooljongen toog Nikolaus Ludwig naar Halle, waar aan het Paedagogiumde lessen gegeven werden in piëtistische geest zoals August Hermann Francke dat voor ogen stond. Al in 1716 ging hij rechten studeren aan de universiteit van Wittenberg; in zijn vrije uren studeerde hij graag theologie. Na afronding van zijn rechtenstudie probeerde Von Zinzendorf zich zijn toekomst voor te stellen als diplomaat. Dat gebeurde eerst ook: hij maakte in 1719 vormingsreizen naar Nederland, Frankrijk en in delen van Duitsland; in de adellijke kringen noemde men zo’n rondreis een Kavalierstour. Op een van de door hem bezochte adressen werd hij verliefd op zijn nichtje, de gravin Sophie Theodora zu Castell-Remlingen, maar van een huwelijk kwam niets omdat haar moeder dat niet wenselijk achtte. Theodora trouwde in 1721 met graaf Heinrich XXIX. Reuβzu Ebersdorf, broer van Erdmuth Dorothea en vriend van Von Zinzendorf. Hun bruiloft werd het begin van de liefdesaffaire tussen Nikolaus Ludwig en Erdmuth Dorothea. Een jaar na hun eerste kennismaking trouwden ze, 7 september 1722. Ze vestigden zich in Berthelsdorf, waar de familie Zinzendorf een groot landgoed bezat. In de 34 jaar dat ze getrouwd waren kregen ze 12 kinderen – helaas stierven er negen van hen op jeugdige leeftijd.
Vluchtelingen
In de omgeving van Berthelsdorf, dichtbij wat nu Tsjechië heet en in die tijd als Bohemen en Moravië bekend stond, kwam in 1722 een kleine groep twaalf vreemdelingen de grens over onder leiding van de charismatische, piëtistische prediker, de ex-timmerman Christian David (1691-1751. Het waren vluchtelingen die hun vaderland hadden verlaten wegens het onverdraagzame rooms-katholicisme. Bij een ontmoeting met Von Zinzendorf bleek dat het ging om Boheems-Moravische aanhangers van de bekende hervormingsgezinde Johannes Hus die in 1415 zijn leven eindigde op de brandstapel in Konstanz. Ze voelden zich aangetrokken tot reformatorische en piëtistische inzichten. Von Zinzendorf gaf hen toestemming op zijn landgoed te komen wonen. Zo bouwden de Boheemse Broeders daar hun eerste huis. Daarvoor kapte men de eerste boom op 17 juni 1722 waarbij Christian David de woorden sprak: “Hier hat der Vogel sein Haus gefunden, und die Schwalbe ihr Nest, nämlich deine Altäre, Herr Zebaoth, mein König und mein Gott!“ (Psalm 84: 4)
Herrnhut
Toen het huis klaar was kreeg het de naam Herrnhut, wat op twee manieren kan worden uitgelegd. De meest aantrekkelijke is: ‘onder de hoede van de Heer’, maar het kan ook worden weergegeven als ‘op je hoede zijn in opdracht van de Heer’. De bewoners en zij die zich er later bij aansloten, vormden een leefgemeenschap op vrijwillige basis, waarin men veel materiële dingen met elkaar deelde. Maar hun hoogste vreugde was dat men elkaar zag als geliefde kinderen van God. Dat bleek wel heel sterk toen er een stevig conflict was uitgebroken met Christian David. Deze ging fel tekeer tegen Von Zinzendorf en pastor Rothe. De eensgezindheid in Herrnhut dreigde verloren te gaan. Maar op een zeker moment wist Von Zinzendorf de ruzie te beslechten. Dat gebeurde met de woorden: “Hoewel onze geliefde Christian David mij voor het Beest uitmaakt en pastor Rothe voor de Valse Profeet, zien wij toch dat zijn hart oprecht is en weten we dat we hem op het rechte pas terug kunnen brengen.” Deze gunstige ontwikkeling maakte dat men sprak van een Philadelphia-gemeente, een zuivere liefdesgemeenschap van oprecht gelovige, bekeerde broeders en zusters.
Dit alles vond plaats in de jaren dat Erdmuth Dorothea als moeder haar handen vol had aan de zorg voor een wisselend aantal kinderen. In totaal overleden negen kinderen op jonge leeftijd. Het gezin heeft er veel verdriet over moeten doorstaan. Maar steeds was het de moeder die getroost door Gods liefde de draad weer oppakte en de zorg voor nieuwe vluchtelingen voor haar rekening nam. Zo groeide Herrnhut steeds verder als een kleine gemeente van geloofsvluchtelingen. Ook kwamen er steeds meer pelgrims op bezoek. Erdmuth Dorothea regelde het huishouden van de gemeenschap op een uitstekende manier; zij wist, beter dan haar man, met geld en rekeningen om te gaan.
De gemeente van Zinzendorf
Geheel in de lijn met de opvattingen van de grote inspirator Spener koos de kleine gemeente van Von Zinzendorf er voor om zich bij de Lutherse staatskerk aan te sluiten als plaatselijke parochie. Men ging op zondagmorgen naar de Lutherse kerk, maar op zondagmiddag of -avond hield men eigen bijeenkomsten onder leiding van Von Zinzendorf. Zo dacht de graaf dat hij het beste kan werken aan het Philadelphia-ideaal. De liefdesgemeenschap stond open voor iedere christenen, lutheraan of calvinist, zingliaan of doopsgezind. Men nam confessioneel als basis de Augsburgse Confessie (de invariata) en werkte met de eerste 17 artikelen van de Berner synode van 1532, als reformatorische kerkorde. In die artikelen werd de predikdienst geregeld en werd benadrukt hoe een christen diende te leven naar de wil van God. Deze twee documenten tonen aan dat Von Zinzendorf in belijdenis en leven zich richt op de reformatie van Luther en Zwingli. Vanuit deze confessionele context wilde men graaf zending bedrijven, zowel in Europa als ver daarbuiten. God zou hen via het werpen van het lot wel de weg wijzen.
Reis naar Holland
In februari 1736 reisden de graaf en de gravin Von Zinzendorf samen met hun dochter benigna naar Holland en Friesland. Ook reisden er twaalf medewerkers mee. Onderweg kreeg de graaf het bericht van het Sakssiche Hof in Dresden dat hij niet meer welkom was in Saksen; hij mocht zich daar niet meer ophouden. Zijn ambtelijk werk als kerkdienaar te Herrnhut werd als ongewenst beschouwd: de graaf trad in de ogen van de kerkelijke en wereldlijke overheden nogal eigenmachtig op. Het werd niet geduld. Tevens werd bekend gemaakt dat een regeringscommissie van Saksen een commissie had ingesteld voor onderzoek naar de gemeente Herrnhut. Erdmuth besloot om direct terug te keren om die commissie te woord te staan. Haar man besloot meteen om de eigendomsrechten van al zijn bezittingen en instellingen te Herrnhut over te dragen aan zijn vrouw. Daarmee was Herrnhut veilig gesteld. Voor Erdmuth Dorothea was dit economisch gezien geen probleem, wel in sociaal opzicht: in de kerkelijke gemeente ging men op voet van gelijkheid met elkaar om, men waste bijvoorbeeld elkaar de voeten – maar dat kon de gravin eerst maar moeilijk over haar hart verkrijgen. Zij was opgegroeid in de beslotenheid van de adellijke stand en kon de grenzen maar moeilijk overschrijden. Elkaar aanspreken met ‘Du’ was een doorbraak die haar moeilijk viel.
De graaf reisde verder om ons land te bezoeken waar hij op zijn kavalierstour ooit was geweest. In Holland en Zeeland woonden sinds 1733 al enkele families van de Herrnhutters. Het moest komen tot gemeentestichting – een taak voor Von Zinzendorf. En de contacten moesten blijven. Maar de graaf had ook zendingsplannen en die had hij voorgelegd aan Maria Louise van Oranje, de weduwe van de in 1711 verdronken stadhouder Johan Willem Friso. Deze van huis uit Duitse prinses – uit Hessen-Kassel – had grote belangstelling voor de plannen van Von Zinzendorf.
Op 4 maart 1736 kwam Von Zinzendorf in Amsterdam aan, waar hij uitvoerig kennis maakte met zijn vrienden en medestanders. Het liep erop uit dat er voor de Herrnhutters woonruimte ter beschikking werd gesteld in het Utrechtse IJsselstein. De stichting van een Herrnutter kolonie daar was voor Von Zinzendorf een doorbraak in de vaak moeizame omstandigheden in eigen land.
Familie soms weer herenigd
Na zijn bezoek aan Nederland reisde Von Zinzendorf met zijn assistenten o.m. naar Engeland, Noord-Amerika en de West-Indische eilanden. Vanaf 1750 woonde hij met zijn zoon Chriistian Renatus meestal in Londen; daar werd de zoon ziek en stierf in 1752. Erdmuth woonde in Herrnhut met drie dochters. Zij kwam nu over naar Engeland. In 1755 besloten de graaf en de gravin terug te keren naar Herrnhut. Maar de leefgewoonten in Herrnhut stonden Von Zinzendorf niet aan en hij trok zich terug op zijn landgoed in Berthelsdorf. Vandaar uit bracht hij nog wel eens een bezoek aan zijn eega. Het laatste bezoek bracht hij op 14 juni 1756; vijf dagen later stierf zijn Erdmuth Dorothea, temidden van alle zusters van de gemeente Herrnhut.
Enige tijd later liet Nikolaus Ludwig von Zinzendorf een tekst aanbrengen op haar graftombe; hij had de volgende woorden gekozen:
“Hier ligt
sinds 25 juni 1756
voor een bestemde tijd
het lichaam van gravin
Erdmuth Dorothea
von Zinzendorf und Pottendorf,
geboren gravin Reuβ,
een vorstin Gods onder ons,
en de vroedvrouw
van de Broederkerk in de 18deeeuw.
Het bloed van Jezus Christus had haar verzoend,
Zijn Geest woonde in haar,
en de graankorrel van Zijn lichaam verheerlijkte Hem.
Want Hijzelf is de opstanding.
Het leven was ook dood.
Ze was geboren de 7denovember 1700
en ontsliep de 19dejuni 1756.”
Uit haar dagboeken geven we een enkel citaat. Het getuigt van een bijzonder nauwe relatie tot haar Heiland en Verlosser. “De Heiland voerde me in een bijzondere stilte. Ik kon mijn innerlijk veel met Hem bespreken. Het bewoog me, en maakte me vrolijk. Ik voelde mijn armoede en dat was me tot genade. Want ik kon het op de kosten van het Lam wagen en was blij, dat ik mezelf kon vergeten.”
De vroomheid van de gravin ziet men uitgesproken in haar dichtwerk. Eén vers maakt dat helemaal duidelijk:
Ach, mein Herr Jesu! Dein Naheseyn
Bringt groβen Frieden in’s Herz hinein,
Und dein Gnadenblick
Macht uns so selig,
Daβauch’s Gebeine darüber fröhlich
Und dankbar wird.
Een Nederlandstalig gedicht van de gravin over haar Leidsman Jezus vindt men o.m. in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente; we citeren uit lied 563:
Wij kennen slechts één Heer, daar blijft het bij;
Hij staat met raad en daad ons steeds terzijde;
En van de last der zorgen maakt Hij vrij.
Hij kent de weg, en vast is zijn geleide.
Geen vriend op aarde is getrouw als Hij.
Daar blijft het bij.