Een christelijk dagblad typeerde deze wegbereider  als volgt: “In Duifhuis’ kerk mocht je het oneens met elkaar zijn” (RD 28 okt. 2017). De man was eerst pastoor in Rotterdam, werd later predikant in Utrecht. Hij heeft nooit behoord tot de groep van de Remonstranten, maar geldt wel als een typische voorloper van hun beweging. 

Voorname afkomst

Hubertus werd vermoedelijk op 27 oktober 1531 in Rotterdam geboren; sommige auteurs geven andere data (bijv. 1515) of noemen als geboorteplaats Scheveningen. Hubertus maakte deel uit van een groot gezin waar uiteindelijk 15 kinderen opgroeiden. De ouders behoorden tot de hogere burgerstand en bestemden deze zoon voor de geestelijke stand. Van Hubertus’ jeugd is weinig bekend. Na zijn studies, onder meer in Leuven, werd hij als pastoor en rector verbonden aan het St. Barberagasthuis in Delft; in 1557 werd hij pastoor van de St. Laurenskerk in Rotterdam; hij diende daar tot 1572. Over zijn optreden in deze periode is weinig bekend gebleven – hoewel het kerkhistorisch jaren waren, waarin de Reformatie in de Nederlanden sterk doorbrak en zich ontplooide in Calvinistische zin. Niet dat Duifhuis zich daarbij aansloot: hij was meer mystiek ingesteld, geïnspireerd door de middeleeuwers Meister Eckhart en Johannes Tauler; hij stelde zich kritisch op tegenover de Rooms-Katholieke Kerk. Maar meer in de geest van Erasmus, aan wie hij zijn ratio-inspiratie ontleende. Tegelijk bewaarde hij ook afstand tot de kerk van Reformatie. Zocht Duifhuis een tussenweg? Inderdaad: hij was afkerig van nauwkeurig vastgestelde leerstellingen; ook had hij niets op met een kerkorde. Hij wilde ruimte voor vernieuwing, hoe die er ook zou zien. Hij had goede contacten met doopsgezinden en liet zich kritisch uit over de kinderdoop. Als hij preekte richtte hij zich tot de innerlijke mens – veel mensen konden dat van deze pastoor goed waarderen. In Rotterdam was Duifhuis in 1566 – ondanks het celibaat – een huwelijk aangegaan met zijn huishoudster Krijntje (voluit: Quirijntje) Pietersdochter, die moeder werd van drie zonen. Mee hierdoor kwam vader in beeld bij de inquisitie. Hij weigerde zijn vrouw een ‘bijzit’ ofwel concubine te noemen; ze was gewoon zijn vrouw! Waarschijnlijk heeft zijn voorname familie hem altijd in bescherming genomen. 

Rotterdam ontvlucht

De militaire ontwikkelingen van het jaar 1572 in Holland leidden op 9 april tot de inname van Rotterdam door de Spaanse troepen onder aanvoering van admiraal Bossu. Het was een zekere compensatie voor het Spaanse verlies van Den Briel op 1 april. Voor het gezin Duifhuis brak het moment aan dat het een goed heenkomen moest zoeken vanwege sterke dreiging van de inquisitie. Hun nachtelijke vlucht lukte door medewerking van een broer van Duifhuis die een van de burgemeesters was; de reis ging eerst naar Utrecht en daarna per schip naar het betrekkelijk veilige Keulen, waar doopsgezinde Nederlanders hen opvingen. 

Keulen 1572-1574: bitterheid

In deze Rijnstad leefde het gezin Duifhuis in grote armoede – een schril contrast met de leefsituatie in Rotterdam. En tot overmaat van ramp stierf daar ook de vrouw van Duifhuis op 26 juli 1574. Doordat Duifhuis nu als ongehuwd man verderging, zag hij goede mogelijkheden om als pastoor weer te dienen in het vaderland. In Rotterdam wilde men hem wel terug hebben, maar het beroep om in Utrecht te komen werken werd aangenomen. Zo kreeg Duifhuis de benoeming tot pastoor van de St. Jacobskerk (ook wel Jacobikerk) – hem werd een halve parochie toegewezen. 

Welkom in Utrecht

In de stad waar het bisdom in 1559 was gepromoveerd tot aartsbisdom diende Duifhuis weer als Rooms-Katholiek priester. Het werden merkwaardige jaren: de bediening van Duifhuis was een mis van Rooms-Katholieke liturgische elementen en aspecten van wat leek op een Gereformeerde liturgie. Een gedurfde onderneming, zeker zolang de stad nog onder Rooms-Spaanse macht stond. Maar de sfeer was niet vijandig. De Gereformeerden hadden al sinds 1566 (het Wonderjaar) hun aanwezigheid duidelijk laten merken. Er was in de stad zelfs een akkoord gesloten waarbij de Jacobikerk aan de Gereformeerden toegewezen werd, althans als Willem van Oranje als stadhouder en landvoogdes Margaretha daarmee konden instemmen. Maar de winst van 1566 ging verloren toen de nieuwe landvoogd Alva geen concessies deed aan de ‘ketters’. En in die situatie kwam Duifhuis in Utrecht. 

Utrecht:  Jacobikerk 1574-1581 

Duifhuis moest bij de start van zijn ambtelijke loopbaan onder ede beloven niets anders dan ‘de oude R.K.-religie te zullen voorstaan en leren’. Dat heeft hij in grote lijnen ook gedaan in de eerste jaren. Maar in 1577 was er een eind gekomen aan de geloofsvervolging. Dat was het gevolg van het aannemen van de Pacificatie van Gent, 1576. Duifhuis begon nu te preken tegen de beelden en de afgoderij en stelde de ‘abuysen’ van de pauselijke macht openlijk aan de kaak. De Jacobi-kerkgemeente werd de eerste protestantse gemeenschap van Utrecht. Maar hoe protestants? Dat bleek een jaar later, toen Duifhuis aan de burgemeesters en de schepenen bekendmaakte dat hij voortaan zou proberen volgens de Gereformeerde leer te preken, maar tegelijk dat hij zijn witte koorhemd niet zou afleggen en ook de beelden in de kerk zou dulden. Door de Raad van de stad werd hem dringend gevraagd zich tijdelijk buiten Utrecht op te houden, wat hij deed op 25 juni 1578 – hij reisde naar zijn familie in Rotterdam. Duifhuis was geen slachtoffer, maar een acteur op het kerkdomein. Zijn grote populariteit bezorgde hem uitnodigingen om naar Den Haag en naar Amsterdam te komen. Hij ging er niet op in, want hij had Utrecht nog aan de lijn. En dat liep uit op zijn terugkeer naar de Domstad in augustus. Hij kreeg een royale vergoeding van de Raad van 250 gulden plus nog enkele aanvullende kostenvergoedingen (eenmalig), terwijl zijn traktement werd vastgesteld op 300 gulden per jaar. Het getuigde alles van grote ingenomenheid met deze predikant. Met deze regelingen bleef Duifhuis actief tot zijn overlijden op 3 april 1581.

De vrije opvattingen van Duifhuis

Het hoeft niet te verwonderen dat Prins Willem van Oranje – stadhouder ook van Utrecht – zich weleens onder het gehoor van dominee Duifhuis bevond. Zijn preektrant en zijn kerkpolitieke inzichten werden door Oranje gewaardeerd. Daar willen we nu op inzoomen. 

Als we de vrijheid als sleutelwoord van Duifhuis hanteren, ontrolt zich een panorama aan nieuwigheden voor ons oog. De 19de-eeuwse biograaf Jan Wiarda stelde in zijn proefschrift (p. 42.43, 1858) over Duifhuis: “daarom bond hij niemand aan eenigen catechismus of belijdenisschriften, en vroeg den ouders, die hunne kinderen ten doop bragten, niet naar hun geloof, maar vermaande ze alleen tot hunnen „schuldigen pligt”, zonder eenige belofte van hen te eischen; daarom vroeg hij ook niet naar de belijdenis van hen, die tot het avondmaal kwamen, maar zeide alleen, dat zij ‘zich zelve ernstig moesten beproeven’, voor dat zij deel namen aan die plegtigheid.” 

Daaraan moet worden toegevoegd de zaak van zijn kerkordelijke opvattingen. Hoofdpunten: Duifhuis had geen kerkenraad naast zich, ieder kerklid was voor zichzelf verantwoordelijk. Een lidmatenregister ontbrak echter. Er werd geen tucht geoefend, ook niet in geval van afwijking in de leer. De overheid had het recht om in kerkzaken regelend op te treden. Een geloofsbelijdenis was niet nodig, men had genoeg aan de Bijbel. Deze opvattingen bleven niet hangen binnen de muren van de Jacobikerk: ze werden gaandeweg steeds populairder onder hen die burgerlijke en/of kerkelijke verantwoordelijkheid droegen. Met name in de grote steden van Holland. De kerkgemeenschap van Duifhuis werd gezien als ideaal voor het nieuwe protestantse vaderland. 

Nu werd Duifhuis vaak aangesproken – en tegengesproken – door de Gereformeerden die in de andere kerkgebouwen van Utrecht kerkten. Onder hen was ds. Petrus Datheen de belangrijkste woordvoerder. Bij hem was geen sprake van tolerantie van allerlei afwijkende leringen en ordeningen. De kritiek kon Duifhuis maar moeilijk uitstaan en dus vroeg hij ontslag bij de stadsregering, 1580. Maar de Raad nam hem in bescherming en wilde niet dat hij moeite ondervond vanuit de andere kerken.  Duifhuis stond hoog in aanzien bij de Utrechtse regenten. Dat duurde echter maar korte tijd: in het voorjaar van 1581 overleed Duifhuis en werd begraven in de Jacobikerk onder het orgel. Zijn echtgenote werd daar nu herbegraven. 

Het doel van Duifhuis was: de kerk van binnenuit, met zachte hand, reformeren. Met al zijn verdraagzaamheid was hij onverdraagzaamtegenover hen die hem niet wilden volgen. Het is een beeld dat we later ook zien bij de Remonstranten van wie hij een voorloper genoemd kan worden.

Literatuur

P.H.A.M. Abels                        ‘Tussen Rooms-Katholiek en rechts-Gereformeerd. en J.G.J. van Booma Het eigen karakter van het Utrechtse Reformatieproces’. In: Utrechters entre-deux.Delft 1992, 193-230

H. ten Boom                              De reformatie in Rotterdam, 1530-1585. Amsterdam 1987

Huib Noordzij                            Handboek van de Reformatie.Utrecht 2012. Hoofdstuk 9: Utrecht

A.J. Teychiné Stakenburg           ‘Huibert Duifhuis (c. 1515-1581)’. In: Rotterdams Jaarboekje, 7dereeks, nr. 1. 1963

Jan Wiarda                                Huibert Duifhuis, de prediker van St. Jacob. Amsterdam 1858

Enkele tekstfragmenten uit preken van Duifhuis staan in: Documenta Reformatoria, deel I. Kampen 1960, p. 244-247