Het levensverhaal van ds. Brummelkamp laat veel bijzondere kanten zien van het kerkelijk leven in zowel de Hervormde Kerk als de Afgescheiden kerken van de 19deeeuw. Hij moet een boeiende en sympathieke voorman zijn geweest die initiatiefrijk was, ook waar het ging om het behoud van een goed gereformeerd kerkelijke samenleving. Dat hij daar al binnen een jaar na zijn start als dominee mag verrassend heten, maar insiders wisten waar hij voor stond en dat hij dat ook op een heldere manier liet merken. In dit artikel volgt zijn verhaal tot aan de vooravond van de Afscheiding in zijn woonplaats Hattem.
Afkomst
Geboren in Amsterdam op 14 oktober 1811 tijdens het Franse bewind van keizer Napoleon groeide Anthony Brummelkampal spoedig op in een vrij Nederland dat in 1815 samen met België het Koninkrijk der Nederlanden vormde. Met koning Willem I als staatshoofd. De ouders van Anthony waren overtuigde christenen; in oude documenten worden ze als ‘godvrezend en tegelijk verstandig’ neergezet. Vader Johannes, afkomstig uit Loenen op de Veluwe, had het gebracht tot tabakshandelaar in de Jodenbreestraat. Moeder Anna Henriëtta Hesselink was de derde vrouw van Johannes (die twee echtgenotes had verloren) en afkomstig uit Hattem waar haar vader jurist was en moeder een domineesdochter. Al met al: het gezin behoorde tot de gegoede, deftige burgerij.
Naar Smilde en Elburg
Maar de zaken gingen slecht: door de blokkades van het Continentale Stelsel van de Britten – gericht tegen alles wat Frankrijk heette – verliep de tabakshandel compleet. Noodgedwongen verhuisde de familie naar SMILDE. Een schatrijke tante-op-leeftijd bood de Amsterdammers gastvrij onderdak in haar landhuis‘Nieuw-Assenrade’– het ‘oude’ Assenrade stond in Hattem, het nieuwe stond recht tegenover de Koepelkerk van Smilde, adres Tramweg 14. De oude tante overleed in 1815 en de familie Brummelkamp deelde in haar erfenis en wel zodanig dat vader Johannes kon gaan rentenieren – tot zijn overlijden in 1849.
In 1819 vertrok het gezin Brummelkamp naar Elburg waar het uiteindelijk kon wonen op het kleine landgoed ‘De Ganzenberg’, waar opa en oma Hesselink het laatst hadden gewoond. Een half uur lopen naar Elburg. Kerkelijk hoorde men bij Doornspijk, waar ds. G.W. Bisschop de geestelijke leidsman van Anthony werd. Deze dominee wist dat Anthony graag predikant wilde worden, hij nam de jongen wel eens mee op pastorale bezoeken.
Naar school
Anthony was 8 jaar toen hij naar Elburg verhuisde. Hij ging nog drie jaar naar de lagere school die gevestigd was in het ‘Heilige Geest-Gasthuis’in het Zuiderzeestadje. Het was een ‘openbare’ school (d.w.z. uitgaande van de overheid) die een duidelijk christelijk karakter had, waar de leerlingen bijvoorbeeld de Heidelbergse Catechismus moesten leren.
In 1822 ging Anthony naar het voortgezet onderwijs; hij kreeg een plek op het in Elburg gestichte Instituut Van Kinsbergen, een voortzetting van de vroegere Latijnse School. Het moet een gezellige school zijn geweest, tenminste gerekend naar het aantal leerlingen van tussen de 40 en 50. Maar wat veel meer zegt: de school was zich bewust te willen staan in het geestelijk klimaat van de Verlichting. Daardoor heerste er een vrijzinnige sfeer, waar men soms spotte met de godsdienst. Opvallend was het feit dat het ene uur godsdienst dat er per week werd gegeven ook nog eens op een ongeschikt uur was ingeroosterd. Anthony heeft altijd geprobeerd zich buiten de kring van spotters te houden. Hij was al vroeg een jongen van de ‘fijnen’, de ‘dwepers’. Dus: weg gezellige school.
Anthony was een uitstekende leerling die in 1828 kon overgaan naar het academisch onderwijs. Maar voor hij uit huis vertrok deed hij openbare geloofsbelijdenis in de kerk van Doornspijk.
Naar Amsterdam
In het najaar van 1828 reisde Anthony naar zijn geboortestad Amsterdam. Hij werd student aan het ‘Amsterdamse Athenaeum’ met als doel het kandidaatsexamen in de letteren te halen waarna hij vervolgens de overstap kon maken naar de echte universiteit in Leiden. Op de Amsterdamse school kwam hij in contact met Hendrik Peter Scholte(* 1805) met wie hij vriendschap sloot, zeker ook vanwege een zelfde geestelijke ligging die bepaald werd door de idealen van het Reveil. Zo kwam Anthony ook in contact met de Joods-christelijke dichter Isaäc da Costa(*1798), de ook uit het Jodendom bekeerde arts Abraham Capadose(* 1795) en de aankomend theoloog Hermann Friedrich Kohlbrugge (*1803).
Naar Leiden: soldaat en student
De aanstaande theologiestudent Brummelkamp koos in 1830 voor Leiden. Waarom? Groningen was te modern, Utrecht was meer orthodox. Vaktechnisch stond Leiden hoog aangeschreven. Maar allicht speelde de vriendschap met Scholte ook een belangrijke rol. En Leiden had nog iets boeiends: daar trad de dichter en ‘vader’ van het Nederlandse Reveil mr. Willem Bilderdijk(* 1756) op die – met of zonder zijn onhebbelijkheden – een krachtig stempel zette op verschillende jonge christenen, mee door zijn veelzijdige dichtwerken en vooral door zijn privaat-colleges (aan huis) in de vaderlandse geschiedenis.
Intussen was de Belgische Opstand uitgebroken, zomer 1830. Brummelkamps eerste studiejaar ging bijna op in de militaire dienst die veel studenten verrichtten door met het regiment Leidse Jagers mee uit te trekken naar de zuidelijke provincies om de opstand te dempen en de eenheid van het koninkrijk terug te winnen. Dat lukte niet en in 1831 keerde Brummelkamp terug naar Leiden. Hij volgde de colleges, maar die boeiden hem nauwelijks. Ja, hij leerde het vak theologie goed kennen, maar de ‘drive’ om predikant te worden ging bijna kopje-onder door het geestelijk klimaat van de Verlichting. Waarvoor zou hij de preekstoel op moeten? Welke boodschap moest hij uitdragen? Luther, Calvijn en Menno Simons waren hem eigenlijk om het even: allemaal serieuze voorgangers uit een grijs verleden. En dat was het dan?
Huwelijk
De studenten van de ‘club van Scholte’ raakten bevriend met de gegoede Leidse familie De Moen: het gezin bestond uit vier jonge mensen – drie zussen en een broer – van wie de ouders waren overleden. Van Velzen, Van Raalte en Brummelkamp vonden daar hun vrouw. Anthony Brummelkamp trouwde na het volbrengen van zijn studie met Maria Wilhelmina de Moen(kortweg Mie, ook wel: Mietje), die sinds 1828 weduwe was van Caspard Tieleman. Het huwelijk van Anthony met Mie werd gesloten op 16 augustus 1834; op dezelfde dag trouwde Van Velzen met de piepjonge Johanna Maria Wilhelmina de Moen (zij overleed al na enkele jaren). Van Raalte trouwde in 1836 met de derde dochter Johanna Christina de Moen.
De Cock komt in beeld
Opeens kwam er beroering in de club van Leidse studenten. In het hoge noorden van ons land, in het dorpje Ulrum, was een dominee, een zekere Hendrik de Cock, die beweerde dat het hard nodig was terug te keren naar de oude gereformeerde belijdenis. En die zijn collega’s die daar meewarig over deden uitmaakte voor ‘wolven in schaapskleren’. De Cock had het over Dordtse Leerregels, een bij veel (aanstaande) theologen totaal onbekende tekst. De Cock gaf die in 1833 opnieuw uit. De kerk diende toch haar eigen belijdenis te onderhouden?
Voor veel deftige Leidenaars was De Cock een vreemde eend in de bijt: kwam hij nog op voor die oude gereformeerde belijdenis? En hoe schreef hij niet over zijn collega-predikanten? Dat de kerkbesturen deze onruststoker aanpakten was toch logisch? Maar hoe vreemd ook: de club rond H.P. Scholte – met naast Brummelkamp ook Simon van Velzen (*1809), Albertus Christiaan van Raalte (* 1811) en George Frans Gezelle Meerburg – ging de zaak-De Cock met grote belangstelling verder volgen. Van Brummelkamp weten we dat hij diep onder de indruk was van ‘de eenvoudige geloofsgehoorzaamheid’ die hij bij De Cock had opgemerkt: wat wil de Here dat ik doen zal? Steeds vragen naar de Heilige Schrift en naar de daarop gegronde belijdenis. Dit werd voor Brummelkamp een duidelijke richtingwijzer voor zijn eigen houding in de vaderlandse kerk.
Dominee in Hattem
Na alle examens, ook die voor de kerkelijke vergaderingen, met goed gevolg te hebben afgelopen, kreeg Brummelkamp een beroep naar de kerk van Hattem. Hij nam dat aan en werd op 19 oktober 1834 bevestigd als predikant en deed daarna zijn intrede. Dat was nog geen week nadat In Ulrum de Afscheiding was begonnen. In Hattem was het nog rustig. De nog jonge predikant, Brummelkamp was net 23 jaar, zou toch niet direct aankomen met bezwaren tegen bepaalde zaken in de kerk? Maar wie goed geluisterd had naar de intredepreek had al wel iets begrepen van de ernst en de eerbied die de prediker toonde voor God en Zijn Woord. Hij preekte toen over Ezechiël 2 vers 7a:“Maar gij zult mijne woorden tot hen spreken, hetzij dat zij hooren zullen, of hetzij dat zij het laten zullen.”(Statenvertaling). De nieuwe dominee wilde alle mensen in de kerk waarschuwen, ook hen die zich helemaal thuis voelden in het klimaat van de Verlichting. In de kerkenraad zaten meest mannen met ‘verlichte’ ideeën, men sprak wel van de ‘liberale’ richting (liberaal in de zin van ‘vrijzinnig’).
Strijdbaar
Maar inderdaad, Brummelkamp ging de confrontatie niet uit de weg. Kort daarna tekende zich een eerste zaak af: het ging om het dopen van kinderen van wie de ouders behoorden tot de niet-belijdende kerkleden; tegen deze bediening van dit sacrament had Brummelkamp grote bezwaren. Het automatisme van een dergelijke doop was meer een zaak van gewoonte of ook van het later willen rekenen op diaconale steun; maar zo was het volgens Brummelkamp in strijd met de aard en betekenis van dit sacrament. Deze zaak verwekte veel beroering en was meer dan eens onderwerp van bespreking op de kerkenraad en de kerkvoogdij. Uiteindelijk hakte Brummelkamp de knoop door: op zondag 14 juni 1835 maakte hij bekend dat hij voortaan geen kinderen van doopleden zonder doopgetuigen zou dopen. En hij deed er ook naar: de volgende zondag liet hij twee van zulke echtparen met hun kinderen staan.
Brummelkamp trok de aandacht van velen buiten Hattem. De kerkdiensten waarin hij voorging waren beter bezet dan bij andere voorgangers. Het gaf irritatie bij de kerkleden van Hattem: zij konden door de drukte hun eigen zitplaatsen soms niet meer bereiken.
In de zomer van 1835 besloot Brummelkamp een schrijven, aangeduid als ‘adres’, te richten tot de Algemene Synode van de Hervormde Kerk. Hij vroeg het kerkbestuur om handhaving van de gereformeerde belijdenis zoals die al eeuwen gold in de vaderlandse kerk. Ook voeg hij de synode om herroeping van alles wat in strijd met de belijdenis gedaan was in de procedures tegen De Cock en Scholte. De solidariteit van Brummelkamp met de eerste Afgescheidenen was duidelijk.
Intussen nam de spanning in Hattem toe door twee nieuwe ontwikkelingen: a. Brummelkamp gaf te kennen niet meer te laten zingen uit de bundel Evangelische Gezangen; b. drie kerkleden onttrokken zich en dienden een ‘acte van afscheiding’in; ze voegden zich bij de afgescheiden gemeente van Kampen. Brummelkamp liet zijn kerkenraad weten met de argumenten van deze afgescheidenen te kunnen instemmen.
Hoe lang zou het nog duren voor hij zelf tot de Afscheiding overging?
Het wachten was op het antwoord van de synode.
De vraag van Anthony Brummelkamp aan de Synode
Zijn vraag aan de synode van de Hervormde Kerk over de handhaving van de gereformeerde belijdenis was typerend voor zijn optreden. Die vraag kreeg trouwens heel snel een antwoord. Nog in de zomer van 1835 kwam het binnen en kreeg grote gevolgen. De levensloop van Brummelkamp kwam in een heel nieuw perspectief te staan. Na de predikanten H. de Cock en H.P. Scholte werd de Hattemse predikant de derde dominee die zich afscheidde van de Hervormde Kerk. Vervolgens werkte hij ijverig mee aan de opbouw van een nieuw gereformeerd-confessioneel bepaald kerkelijk leven.
De Synode spreekt
Hartje zomer 1835 kreeg Brummelkamp het antwoord van de Synode. Enkele dingen daarin waren opvallend: allereerst de vermaning aan deze jonge, strijdbare dominee zich ‘stiptelijk te gedragen naar de bestaande en voor hem […] verbindende verordeningen’. Verder werd aangegeven dat de toon van Brummelkamps ‘adres’ als‘geheel onwelvoegzaam’werd beschouwd. En tenslotte had de synode geen enkele reden kunnen bedenken om aan het verlangen van Brummelkamp inzake de handhaving van de belijdenis tegemoet te komen.
Het gevolg van het synodale besluit was dat het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland deze zaak verder afhandelde. Brummelkamp werd ontboden in Arnhem waar hij van het kerkbestuur de eisen vernam die men aan hem stelde. Het spitste zich toe op de Gezangenkwestie, waarin Brummelkamp onbuigzaam was. Zijn proces maakte duidelijk hoe ongehoorzaam Brummelkamp was aan de kerkelijke wetten! Daarom werd hij op 7 oktober 1835 – nog geen jaar na zijn intrede in Hattem – als Hervormd predikant afgezet. De termen waar het in dit vonnis om draaide luidden: ‘weerspannigheid en rustverstorend bedrijf’.
Afscheiding in Hattem
Brummelkamp vroeg zijn kerkenraad hoe die oordeelde over zijn afzetting. In zijn vergadering werd duidelijk dat van de ouderlingen niemand en van de diakenen n slechts één achter Brummelkamp stond. Dat was diaken G. Geerlings, de molenaar van ‘De Fortuin’. Daarop liet Brummelkamp weten zich te zullen afscheiden van het Hervormd kerkgenootschap. Een aantal van 70 medestanders diende een ‘acte van afscheiding’ in. Van zijn gemeente van ruim 2000 zielen ging zo’n 10% met deze afscheiding mee: Hattem telde in 1835 tegen de 200 afgescheidenen; in 1836 groeide dat door tot zo’n 250 leden; in 1856 vermeldde het eerste Jaarboekje van de kerken 563 leden.
Op 21 november 1835 werd in Hattem een afgescheiden Gereformeerde Gemeente gesticht, met Brummelkamp als predikant. De plaatselijke overheid was er niet blij mee en trachtte de vergaderingen tegen te houden en het geven van catechisaties – ook door J. Brummelkamp, de vader van de predikant – te verhinderen. Over zijn afscheiding schreef Brummelkamp het documentaire boekje‘Uitgang uit de gemeenschap met het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap’(1835).
Brummelkamp moest zijn pastorie verlaten; hij kon een andere woning kopen met de naam de ‘Waburg’, gelegen op de locatie de Gaedsberg (letterlijk: Godsberg) westelijk van Hattem.
Meer nieuwe gemeenten
De zorg van Brummelkamp ging ook uit naar de gelovigen in Heerde en Wapenveld, waar men ook in november 1835 tot afscheiding was overgegaan. Zij vormden de eerste jaren samen één gemeente. En zo stichtte de Hattemse predikant verscheidene gemeenten in Gelderland en Overijssel. Omdat de Afgescheidenen vaak beboet werden (op grond van een wet van Napoleon) als men met meer dan 20 personen vergaderde – ook Brummelkamp heeft er heel wat moeten betalen – ging men er toe over om de dominee drie keer te laten voorgaan. Maar ook dan waren er pesterijen en uitingen van geweld tegen de ‘fijnen’. Dit alles duurde voor Hattem tot 1839 toen men daar onder voorwaarden van de overheid erkenning aanvroeg als afgescheiden gemeente. Op deze weg was H.P. Scholte al voorgegaan en Brummelkamp stond er ook niet echt afwijzend tegenover. Het zwaarwegende punt van het (nog) niet mogen hanteren van de naam ‘gereformeerd’ werd eerst maar geaccepteerd. Later heeft Brummelkamp wel eens opgemerkt dat men de vrijheid terug zou moeten geven aan de overheid – de kerk was immers vrij in Christus? Maar onder koning Willem I (1840-1849) waren de botsingen tussen overheid en Afgescheidenen grotendeels voorbij.
Kerkverband
Waren er op een zeker moment voldoende gemeenten dan vormde men een classis; eerst waren er twee, later drie in Gelderland die samen een ‘provinciale synode’ vormden.
De eerste landelijke synode van de Afgescheiden kerken kwam voor het eerste in het diepste geheim bijeen in Amsterdam, 1836. Daar zetten de afgevaardigden lijnen uit naar samenwerking op basis van de belijdenis zoals die samen de ‘Drie Formulieren van Enigheid’ heetten en de (meeste) bepalingen van de kerkorde van Dordrecht 1618/19. Het was nog een aftasten hoe men samen verder zou gaan; verschillen waren al wel merkbaar. In de eerste jaren liepen die uit op botsingen en scheuringen.
Enkele van die spanningspunten waren:
a. het al of niet strikt volgen van de Dordtse Kerkenordening – er waren onderdelen in die niet meer bruikbaar waren in de 19de-eeuwse maatschappij;
b. de leer over verkiezing, verbond en doop werd verschillend beoordeeld: moest men de mensen aanspreken als behorend tot Gods Verbond of als het uitverkoren volk?
c. de ambtskleding: de ouderwetse kuitbroek met pandjesjas met bef en steek of de meer modern zwart driedelig pak met een gewone zwarte hoed?
d. de taak van de kerken om te zorgen voor een goede opleiding voor aankomende predikanten: elke regio had zijn eigen school; de eenheid was soms ver te zoeken.
In al deze zaken nam Brummelkamp geen conservatief, maar een deels principieel, deels gematigd en pragmatisch standpunt in. Voor hem gold dat de prediking van Gods Woord het allesbeheersende was. Een kerkorde was volgens hem een relatief goed hulpmiddel, maar moest niet fungeren als een dwangbuis. De ambtskledij was al helemaal geen zaak van het vasthouden aan oude gewoonten. De gemeente moest in de kerkdienst aangesproken worden als het volk van God dat in het Verbond zijn plaats had en dat naar de eisen van het Verbond zou moeten leven. De zaak van de opleiding tot predikant komt in de volgende paragraaf aan de orde.
Predikantenopleiding in Arnhem
Eind 1839 vertrok Brummelkamp naar Schiedam. In 1842 werd hij predikant te Arnhem. Daar was hij feitelijk niet officieel aan de Afgescheiden gemeente verbonden, maar was als voorganger ‘op afroep beschikbaar’. Hij ging hier aan de slag als docent aan de door hem opgerichte opleidingsschool vooraanstaande predikanten. Hij liet een classicus de oude talen geven, kreeg een joodse onderwijzer zo ver dat hij Hebreeuws gaf en wist ook ds. A.C. van Raalte uit Ommen aan te trekken als extra docent theologie. Maar deze emigreerde na enkele jaren, waarna Brummelkamp de opleiding alleen runde. Dat duurde tot 1854, het moment van de stichting van de Kamper Theologische School (voor de gezamenlijke Afgescheiden kerken). Brummelkamp heeft in zijn Arnhemse jaren ongeveer 80 leerlingen onderwijs gegeven, van wie er ongeveer 40 predikant zijn geworden.
Ik ga hier niet in op de kwestie dat Brummelkamp omstreeks 1850 meewerkte aan plannen van zijn Reveilvrienden om te komen tot een Christelijk Gereformeerd Seminarie , waarin de Arnhemse opleiding wellicht zou worden geïntegreerd. Dit is niet echt van de grond gekomen, omdat de vraag bleef staan voor welke kerk die nieuwe instelling zou gaan werken. Het tekent echter wel de mate van bereidheid van Brummelkamp om een brede opleiding mogelijk te achten voor zowel Afgescheidenen als voor mensen uit het Reveil (meest Hervormden).
Docent in Kampen
Toen alle beletsels voor de opening van de Kamper School waren opgeruimd werd Brummelkamp – die een goed onderwijzer was – een van de vier docenten, naast T.F. de Haan, S. van Velzen en Helenius de Cock. Hij kreeg de zorg voor een groot aantal vakken, daaronder algemene vakken (zoals de oude talen en geschiedenis en logica), maar vooral de exegese van het Oude en Nieuwe Testament, met daarbij o.m. de lessen in het pastoraat, catechetiek. Dat heeft Brummelkamp met zijn grote gaven tot 1882 volgehouden; toen werd wegens zijn leeftijd (71 jaar) zijn aandeel beperkt tot de vakken pastoraat en catechetiek. In 1875 was ds. Maarten Noordtzij hem als docent opgevolgd.
Tijdens zijn colleges in Kampen heeft Brummelkamp – wellicht als eerste gereformeerde theoloog – zijn studenten geconfronteerd met de opkomende Schriftkritiek. Darbij legde hij duidelijk verbanden met de Verlichting die als filosofie grote invloed bleef uitoefenen.
De buitenlandse kerken van gereformeerde signatuur konden op de warme interesse van Brummelkamp rekenen: tot drie keer toe reisde hij naar Schotland, waar hij contacten had met de United Presbyterian Church. Van deze en andere internationale contacten deed Brummelkamp vaak verslag in het tijdschrift De Bazuin(speciaal bedoeld ter ondersteuning van de Theologische School).
Oog voor …
Het is binnen het bestek van een artikel niet doenlijk om de breedheid van de belangstelling en de activiteiten van Brummelkamp uit te stallen. Ik stip ze aan (letterlijk):
- De jarenlange strijd voor een vrije, christelijke school (Schoolstrijd) en de oprichting van de eerste christelijke politieke partij, de Anti-Revolutionaire Partij.
- De strijd voor kerkherstel in de Hervormde Kerk, geleid door mannen als Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper, die uitliep op de Doleantie van 1886, voor Brummelkamp een tweede afscheiding.
- De ideologie van Karl Marx (socialisme en communisme) werd door Brummelkamp bestreden en de protestantse arbeiders vormden met hun werkgevers een vakbond, Patrimonium.
- Brummelkamp streed tegen alcohol en tabak; zelf was hij van deze twee geheelonthouder.
- De kerk diende haar missionaire taak zo goed mogelijk – ook in de koloniën – te verzorgen.
- Zondagsheiliging stond bij Brummelkamp hoog aangeschreven.
- De afschaffing van de doodstraf keurde Brummelkamp af.
Brummelkamp had één zoon, Johannes, die Hervormd predikant was in o.m. Amsterdam en één zoon, Anthony, die Gereformeerd predikant was, o.m. in Deventer; deze voorganger was ook enige tijd journalist en lid van de Tweede Kamer.
Anthony Brummelkamp sr. is op 2 juni 1888 in Kampen overleden. Zijn betekenis wil ik in één zin aangeven: hij heeft de soms introverte Afgescheidenen gewezen op hun brede, christelijke verantwoordelijkheid voor ‘kerk, school, staat en maatschappij’.
Literatuur
A. Brummelkamp jr., Levensbeschrijving van wijlen Prof. A. Brummelkamp. Kampen 1910
A. Pik, Brummelkamp en de Afscheiding te Hattem, 1834-1835. Hattem 1980
W. van ’t Spijker, Anthony Brummelkamp. Apeldoorn 1984
M. te Velde, Anthony Brummelkamp 1811-1888.Barneveld 1988