Hieronder volgt een schets van het leven en werk van een Friese voorganger die in Noord-Holland zijn grootste impact kreeg. Cornelius Wiggertsz. stuurde op een eigenzinnige manier aan op theologische vernieuwing, waarbij de thema’s van het Verbond en de Verkiezing centraal stonden. Ook was hij een warm pleitbezorger van een grote mate van vrijheid in theologische en kerkordelijke zaken – ook hierin koos hij voor een eigen setting. T.M. Hofman bestempelde hem in 1997 als ‘een halsstarrig persoon die zich gedraagt als een vrijbuiter’.
Jeugd en opleiding
Over de jonge jaren van Cornelius Wiggertsz. is weinig bekend. Zijn vriendschap met de 20 jaar oudere Gellius Snecanus wijst wel naar Friesland, maar ook hieruit is niet veel met zekerheid te zeggen. Of Harlingen de geboorteplaats van Wiggertsz. was? Snecanus was een ex-priester die na zijn overgang naar de Reformatie een fel bestrijder werd van de wederdopers, speciaal de Mennonieten – in Friesland sterk vertegenwoordigd en ook steeds vervolgd. Maar past Wiggertsz. daar goed bij?
De opleiding van Wiggertsz. is een onbekend gegeven en het vervolg is ook niet helder: werd hij eerst pastoor of kon hij ‘uit het pausdom’ zonder veel onderzoek direct als Gereformeerd predikant in Bolsward dienen? Dat moet gebeurd zijn in 1582, toen Friesland nog maar kort een vrij gewest was – maar nog steeds bedreigd door de Spaanse macht – totdat de Nassause graaf Willem Lodewijk het gewest helemaal bevrijdde. Er was een groot tekort aan predikanten, zodat kerken soms te snel overgingen tot het beroepingswerk. In 1583 vertrok Wiggertsz. naar Harlingen, waar hij voor deze gemeente – en ook voor naburige vacante kerken – zeven jaar actief was. In 1590 nam hij een beroep aan naar het West-Friese Hoorn. Daar vonden de meest ingrijpende ontwikkelingen plaats die zijn dienst sterk hebben beïnvloed.
Predikant te Hoorn
Al vrij kort na de start van zijn dienst in Hoorn werd er over ds. Wiggertsz. geklaagd. Het kwam zover dat zelfs de provinciale synode van Noord-Holland besloot een onderzoek naar zijn gevoelens in te stellen. Dat gebeurde onder leiding van de theoloog Franciscus Junius (Leiden). Het eerste punt dat naar boven kwam, was het verwijt aan Wiggertsz. dat hij er een ‘vrije liturgie’ op na hield. Hij kon dat niet ontkennen, maar stelde wel dat een predikant op dit punt van de kerkelijke orde enige vrijheid behoorde te hebben. Hij hield niet van wat wij vandaag ‘betutteling’ noemen. Maar er zat meer achter dat vrijheidsgevoel. Want al gauw bleek dat de predikant ook niet genegen was de Nederlandse Geloofsbelijdenis te ondertekenen. In het daarop gevolgde onderhoud gaf hij echter te kennen wel zijn handtekening te willen zetten, maar dat hij niet op alle punten van de leer met de belijdenis kon instemmen. Hij formuleerde het als volgt: ‘dat hij onvoldoende de consequenties kan overzien van alles wat daarin is geformuleerd’. De provinciale synode van Edam beschouwde dit als voldoende en verklaarde de zaak als opgelost, mei 1592. Maar de kwestie kreeg een vervolg.
‘Kinderen des toorns’?
In zijn geloofsopvattingen stak ook een scherpe kritiek op de tekst van doopformulier. Het punt in kwestie was dat hij ‘niet al te letterlijk’ kon nemen wat er staat over de nakomelingen van Adam: waren zij ‘onder de toorn van God’ geboren? Dat kon volgens hem niet. Wat de kerk over de erfzonde leerde, en wat zij in haar doopformulier erkende, moest men niet al te strikt nemen. Ook beweerde Wiggertsz. dat de kinderen van heidense volken, zoals de Tartaren, Barbaren en Brazilianenin Gods genade tot diens verbond gerekend moesten worden.
Voor veel kerkleden en kerkelijke voormannen waren dit schokkende uitspraken. Het formulier van de doop vertolkte toch de Bijbelse leer? Aanpassen is niet nodig.
Schorsing
Daarop kreeg Wiggertsz. de oproep om op de provinciale synode te Alkmaar te verschijnen, juni 1593. Maar hij weigerde. Argument? Waarom juist hij wel en niet zijn collega’s in Hoorn, Clemens Maertens en Cornelis Meijnertsz. Spruyt, die er net zo over dachten? Bovendien tolereerde de stadsregering van Hoorn deze theologische opvattingen. De synode verklaarde hemvoor ‘contumax, ongehoorsaem ende rebel’’ (contumax betekent weerspannig).Dit gedrag was laakbaar en strafbaar. Het geduld van de synode duurde al lang genoeg. Deze kerkvergadering dreigde er ook mee dat zij de stedelijke overheid en de kerkenraad van Hoorn zou inlichten over deze houding: ‘Zijn voortdurende hardnekkigheid in het verwerpen van broederlijke vermaningen zou met afsnijding moeten worden bestraft’. Dat gebeurde dan ook: de dwarsliggende predikant werd geschorst. Hij accepteerde dat niet en ging in beroep.
Nader onderzoek
De volgende provinciale synode, die van Haarlem in juni 1594, besloot op aandringen van de Staten van Holland en West-Friesland tot nader onderzoek. De daartoe benoemde commissie toonde aan dat de opvattingen van Wiggertsz. onzuiver waren. Maar de omstreden predikant was weer niet verschenen; hij wilde alleen schriftelijk communiceren. De synode geeft daarin toe – zij wil er geen punt van maken. Het werd duidelijk op welke punten Wiggertsz. afweek van Schrift en Belijdenis. Ik noem de volgende:
- Adam was bij zijn schepping niet het beeld van God, maar hij moest nog het beeld van worden – dat zou dus betekenen dat God de mens niet volmaakt had geschapen;
- De dood zou door de Schepper in de wereld zijn ingebracht ‘door de natuer der scheppingen Godts’; dus is de dood geen straf op de menselijke zonden;
- Dat God de val van Adam hebben verordineerd (d.i. van tevoren bepaald) vindt Wiggertsz. godslastering; hier protesteert hij tegen een karikatuur van het supralapsarisme (van o.a. Gomarus);
- Wiggertsz. ziet de zonde niet als een diepgaand en uitgebreid verschijnsel; eerder zoiets als een momentopname vanwege het volgen van een slecht voorbeeld;
- Wiggertsz. meent ‘dat alle menschen vuyt (= uit) kracht der vuytgesproocken beloftenisse Godts door die toerekeninghe der echtveerddicheyt Jesu Christi reyn gemaect ende tot een levendige hope wedergebaert syn’; dit zet de deur open voor alverzoening;
- Met betrekking tot de uitverkiezing leert Wiggertsz. dat ‘Godt gheen seecker getal van menschen verkooren hebbe’ en tevens dat de uitverkorenen wel iets aan ‘qualiteyten’ in zich moeten hebben waardoor God hen verkiest; op grond van de gehoorzaamheid van het geloof ontvangt de mens de eeuwige zaligheid; dit is een pelagiaanse dwaling.
De synode van Haarlem bevestigde nu de schorsing van ds. Cornelius Wiggertsz. : hij was ‘terecht gesuspendeert van synen dienste’.
Afgezet
De uitwerking van de schorsing leidde ertoe dat de stadsregering van Hoorn de schorsing slechts voor drie maanden wil accepteren. Daarna wilde men hem weer gewoon in dienst nemen.
Maar daar kwam nog een punt bij: de Staten van Holland namen het Wiggertsz. erg kwalijk dat hij ‘conventikels’, ofwel huiselijke godsdienstoefeningen, hield; dat leidde tot een scheuring en door de geheimzinnigheid van dergelijke bijeenkomsten konden ze een gevaar opleveren voor de vrede in de stad. Hij moest daarmee ophouden. Maar Wiggertsz. beriep zich op ‘de vrijheid der consciëntie’. Die speelde, volgens de geschorste predikant, al een voorname rol in de strijd tegen de Spaanse macht, maar nu moest men die ook hooghouden in de kerkelijke strijd.
Wiggertsz. ging door met zijn conventikels, wat voor de Staten van Holland doorslaggevend was om, na veel geduld, bemiddeling en onderricht (o.a. door ds. Petrus Plancius uit Amsterdam), te besluiten toe te stemmen in de excommunicatie van Wiggertsz. door de synode van 1598.
Zijn pastorale activiteiten werden voor een deel waargenomen door de Amsterdamse ds. Wernerus Helmichius. Hij deed dat op verzoek van de Staten van Holland.
Actief tot na de Dordtse Synode
Wiggertsz. bleef in Hoorn wonen, nu ambteloos, maar in een goede verstandhouding met de elite van de stad en van de stadsregering te Hoorn. Hij sloot zich niet aan bij de Remonstranten, maar hield zijn eigen bijeenkomsten. En dat werd blijkbaar geduld. Immers, de directe collega’s van Wiggertsz. hadden als Remonstranten na de Synode van Dordrecht het veld moeten ruimen – zoals de meeste dominees van deze richting hadden moeten doen. Velen werden zelfs het land uitgezet. Zo niet de dissidente Cornelius Wiggertsz. die tot zijn dood in november 1624 bleef preken.
Na zijn dood werd in Bolsward in de registers van de kerk de naam van ds. Wiggertsz. voorzien van een typerende aanvulling: ‘magnorum in ecclesiis Hollandicis tumultuum auctor’, d.i. de grote stokebrand in de Hollandse kerken.
Literatuur
A.Th. van Deursen Bavianen en Slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt. Franeker1991, reg.
T.M. Hofman Eenich Achterdencken. Spanning tussen Kerk en Staat in het gewest Holland tussen 1570 en 1620.Heerenveen 1997
Egbert Ottens ‘Cornelis Wiggerts, een rebelse, pre-Arminiaan in Hoorn’; in: Oud Hoorn, Jg. 37, nr. 4, 2015, 176-184
J. Reitsma, S.D. van Veen Acta der Provinciale en Particuliere Synoden… Deel 1: Noord-Holland.1572-1608. Groningen 1892