De Franse stad Strassbourg heeft in de 16de eeuw als vrije Duitse rijksstad een speciale rol gespeeld in de ontwikkeling van de Reformatie. Deze stad was naast Bazel een centrum met een gunstig klimaat voor het christelijk-humanisme: men stond open voor iedereen die zich niet meer aan Rome verbonden voelde. Onder hen veel wederdopers en vrijdenkers; tevens ex-kloosterlingen die de weg naar reformatie vonden (Martin Bucer) en overtuigde reformatoren (Johannes Calvijn). De stadsregering stond bekend als tolerant, maar kon dat niet vasthouden: het botste nogal eens, vooral vanwege de erg uiteenlopende toekomstverwachtingen. Maar in tijden van rust groeide er in Straatsburg een samenleving waarin de kerk van de Reformatie een dominante plaats innam. Hier diende de knappe kop Wolfgang Capito.
Zoon van een smid wordt kloosterprediker
Wolfgang Capito werd omstreeks 1478 geboren in de toen nog Duitse rijksstad Hagenau, noordelijk van Straatsburg. Daar had zijn vader, Johann Köpfel, een bedrijf als meester-smid, waarom Wolfgang naast zijn later aangenomen Latijnse naam Capito (afgeleid van de familienaam Köpfel) ook wel de naam Fabricius (= smid) voerde.
Het eerste onderwijs ontving Wolfgang in Hagenau; daarna volgde de Latijnse School in Pforzheim. De verdere klassieke vorming kreeg Wolfgang vanaf 1501 op de universiteit van Ingolstadt, waarna hij in 1504 succesvol overstapte naar de universiteit van Heidelberg. Zijn eerste vakstudies betroffen medicijnen en rechten, daarna theologie. Zijn promotie tot doctor in de theologie vond in 1515 plaats aan weer een andere universiteit, die van Freiburg im Breisgau. Enkele van zijn studievrienden waren de latere Straatsburgse politicus Jakob Sturm en de latere medestrijder tegen Rome Matthias Zell.
Nog tijdens zijn studie kreeg Wolfgang Capito van de bisschop van Spiers het verzoek om te dienen als kloosterprediker bij de kanunniken van de Benedictijner abdij in Bruchsal. In die tijd maakte hij zich het Hebreeuws eigen via de lessen van de Spaanse Jood Mattheus Adrianus, een tot het christendom bekeerde docent. Tegelijk maakte hij kennis met knappe studiegenoten die later ook zouden meewerken aan de Reformatie: Konrad Pellikan (Zürich) en Johannes Oecolampadius (Bazel). In dezelfde tijd bestudeerde hij geschriften van de Engelse theoloog John Wyclif († 1384) over de eucharistie; hij werd gewonnen voor diens visie dat het avondmaal als een puur geestelijk gebeuren werd beschouwd – daarmee stond het geloof in de transsubstantiatie op losse schroeven.
Prediker en hoogleraar in Bazel
In 1515 stapte Capito over naar de Münsterkerk van Bazel, om er ook als prediker te dienen. Hier werd hij bevorderd tot doctor, nu in het canonieke en burgerlijke recht. Daarmee was hij automatisch verbonden aan de universiteit van Bazel, waar hij hoogleraar werd. Hij was vaak te zien in de kring rond Erasmus en correspondeerde met humanisten en theologen – onder wie Luther en Zwingli. Zijn actieradius was nu veel groter dan die van het klooster waar hij kerkdiensten leidde. Dit was belangrijk omdat na 31 oktober 1517 de strijd van Luther tegen de aflaathandel steeds meer ging betekenen. En dat werd helemaal een zaak van opperste concentratie toen Capito uitgerekend bij de aartsbisschop-keurvorst Albrecht van Mainz – aan wie Luther zijn 95 stellingen had geadresseerd – ging fungeren als diens officiële raadgever en als kanselier.
Kanselier
Deze kerkvorst had in die tijd de handel in aflaten nodig om aan geld te komen voor het afbetalen van zijn hoge schulden! Capito zag het als zijn taak om de aartsbisschop adviezen te geven die matiging van de strijd moesten bewerken. Met het oog op de naderende rijksdag van Worms, 1521, zou dat een succes zijn voor pas aangetreden kanselier Capito. Maar daar kwam niets van terecht. Doordat Capito zich op de rijksdag vóór Luther uitsprak, werd zijn bemiddelingspoging een omstreden zaak. Capito’s bezoeken aan Luther in maart 1522 om de irritaties weg te nemen leidden ertoe dat Capito dichter bij de Reformatie kwam te staan. In Mainz begon men dan ook te denken dat de kanselier onder één hoedje speelde met de leiders van de reformatorische beweging. Capito wachtte nog tot 1523 voor hij de residentie van de aartsbisschop verliet om zich voor zijn veiligheid in Straatsburg te vestigen.
Beginnende reformatie in Straatsburg
Het geestelijk klimaat van deze stad was in de beginjaren van de 16de eeuw zo tolerant dat men kon verwachten dat zich daar allerlei vernieuwingsbewegingen zouden laten gelden. Sinds de hoge middeleeuwen was Straatsburg onafhankelijk en die status betekende dat de stad alleen nog te maken had met de keizer, terwijl de bisschop een figuur aan de zijlijn was. Omdat Duitsland veel vrije rijkssteden kende, was het voor de keizer maar het beste hun onafhankelijkheid te respecteren. De zelfbewuste burgers van Straatsburg waren er trots op dat ze vrije mensen waren. En ze zouden die vrijheid ook zo krachtig mogelijk verdedigen. Hun economie bloeide op en dat was een niet te versmaden voordeel.
In de jaren na 1517 werden jaar in jaar uit meer dan vijftig boeken en pamfletten gedrukt tegen het rooms-katholicisme. De religieuze ruimte voor de Rooms-katholieke kerk werd er steeds kleiner op, een antiklerikale geest voerde in de stad de boventoon. Er kwamen diverse mystici, vrijdenkers en wederdopers de stad binnen. Daarnaast aanhangers van de eerste reformatoren Luther en Zwingli (voor zover zij in eigen stad of regio geen vrijheid kenden). Van 1538-1541 zou Calvijn als predikant dienen van de Franse vluchtelingengemeente. Maar in de beginjaren ’20 was er van bewuste vorming van aparte kerkelijke gemeenten nog geen sprake. Al kwam daarin al gauw verandering: men voelde dat een ‘afgescheiden’ vorm van gemeenteleven met een eigen kerkregering, een eigen nieuwe liturgie en eigen diaconale eenheden een zeer gewenste zaak was. Daaraan werd geleidelijk aan vorm gegeven onder leiding van mannen die zich na hun roomse periode bewust waren van hun reformatorische identiteit. In die ontwikkeling heeft Wolfgang Capito, verbonden aan de Thomaskirche, naast verscheidene collega’s een belangrijke rol gespeeld.
Capito als vernieuwer
Straatsburg beschikte in de 16de eeuw over 9 kerkgebouwen, waarvan de Dom de grootste was; de Thomaskirche was de rijkste met een groot aantal geestelijken die zonder problemen konden worden onderhouden. Het religieus zelfbewustzijn was ook duidelijk: de besluiten over Luther op de Rijksdag van Worms (1521) werden slechts voor kennisgeving aangenomen. De prediking in enkele kerkgebouwen werd een zaak van persoonlijk initiatief van de geestelijken. Als een van de eersten ging Matthias Zell over om op reformatorische wijze te preken – duidelijk beïnvloed door Luthers theologie. Maar het bleef niet bij dit soort incidenten: in 1523 werd de kerkelijke vernieuwing goed doorgezet. Het kreeg de instemming van de Raad van Straatsburg; daarin was de stem van Jacob Sturm erg invloedrijk. Er kwam ruimte voor ‘de zuivere verkondiging van het Evangelie’.
Drie nieuwe reformatorische predikers: Wolfgang Capito, Martin Bucer en Kaspar Hedio, werden welkom geheten en kregen de gelegenheid hun vernieuwingsplannen geleidelijk door te voeren. Een van de medewerkers van voorganger Matthias Zell, Theobald Schwarz, ging er begin 1524 toe over de liturgische teksten in het Duits te lezen en de eucharistie te bedienen onder twee gestalten (brood en wijn). Maar het zou nog tot 1529 duren voor in Straatsburg de roomse mis werd afgeschaft en er voortaan Avondmaal werd bediend. Deze verandering ging gepaard met een door Bucer verzorgde theologische onderbouwing tegen de leer van de transsubstantiatie.
Capito onder doperse invloeden
In de loop van de jaren ’20 waren er in Straatsburg – mee door de Boerenoorlog van 1525 – vrij veel doperse ofwel anabaptistische leiders met een deel van hun aanhang neergestreken. Te denken valt aan de voormannen Ludwig Hätzer, Caspar Schwenckfeld, Michael Sattler en de ‘eindtijdprediker’ Melchior Hoffman. Hun optreden was veelal een negatieve reactie op de macht van de oude kerk, maar ook op de nieuwe, reformatorische gemeenschap. Capito was gevoelig voor hun kritische stemmen en trad hen vriendelijk tegemoet. Trouwens ook Martin Bucer, de eerste woordvoerder van de tot reformatie gekomen kerk, had begrip voor een aantal doperse standpunten. Maar Capito ging hierin wel het verst: hij nam de vreedzame voorganger Michael Sattler gastvrij op in zijn huis. Wat daar aan gesprekken plaatsvond bleef een zaak tussen die twee. Maar de andere reformatoren lieten merken dat ze hier niet zo gelukkig mee waren. De zaak van de anabaptisten raakte in een soort stroomversnelling toen Hoffman ‘het laatst der dagen’ aankondigde. Volgens hem kon Straatsburg weleens de uitverkoren stad zijn waar het nieuwe Godsrijk zou neerdalen, hoewel er ook andere steden voor in aanmerking kwamen. Maar geen van zijn voorspellingen kwam uit – de ondergang van de boze wereld bleef uit. Hoffman werd intussen gevangengezet (en zou na een jaar of toen sterven in zijn cel).
Capito was een irenisch, vredelievend man die er veel voor over had de eenheid van alle christenen te bereiken; daarom was hij altijd bereid tot verantwoording, door aan godsdienstgesprekken deel te nemen, ook met de doperse leiders. Maar het gewenste effect bleef uit. Capito nam later afstand van de onbekeerlijke dopers en ging weer verder in het reformatorische spoor.
Belijdenis
Op de rijksdag van Augsburg (1530) eiste de keizer dat iedere religieuze gemeenschap haar confessie bekend maakte. Zo maakte Melanchthon de Augsburgse Confessie gereed en werkte Zwingli aan zijn 12 artikelen tellende Fidei Ratio. Het was even de vraag: wat zou Straatsburg doen? De reformatoren kozen niet voor Luther/Melanchthon of Zwingli, maar stelden een eigen belijdenis op, de Confessio Tetrappolitana, d.i. de Belijdenis van vier steden: Memmingen, Lindau, Konstanz en Straatsburg. Aan het schrijven van deze belijdenis hebben Capito en Bucer een belangrijk aandeel gehad. Dat herhaalde zich in 1536 toen deWittenberger Konkordie (= Overeenstemming van Wittenberg) tot stand kwam. Alles wat de eenheid van de kerk kon bevorderen had de voorliefde van Capito. Zo bleef hij bevriend met Erasmus, van wie hij hert boek vertaalde dat onder de titel Von der kirchen lieblichen Vereinigung uitkwam en een compromisvrede in de kerk nastreefde. Ook nam hij deel aan de eerste godsdienstgesprekken in Worms, 1540, waar men zo mogelijk met Rome tot overeenstemming wilde komen. Capito’s beweeglijke en irenische geest was daar op een goed adres, maar het gewenste resultaat werd niet bereikt.
Huwelijken
Capito was al spoedig na zijn overgang naar de Reformatie in het huwelijk getreden, en wel met Agnes Rottel, dochter van een Straatsburgs raadslid. Zij stierf in 1531 aan de pest. Daarna maakte Capito zijn keus voor een nieuwe echtgenote: de weduwe van de ook in 1531 overleden Johannes Oecolampadius in Bazel, Wibrandis Rosenblatt; zij stemde erin toe, al was ze 20 jaar jonger dan haar nieuwe echtgenoot. In hun huwelijk kregen ze vijf kinderen. In 1541 werd Straatsburg opnieuw getroffen door de pest; drie van hun kinderen stierven, en ook Wolfgang Capito overleefde de epidemie niet. Zijn vrouw werd voor de derde keer weduwe, totdat de weduwnaar Martin Bucer na het verlies van zijn eerste vrouw haar trouwde in 1542. Deze wel zeer bijzondere vrouw was in haar leven vier keer getrouwd, waarvan drie keer met een reformator.
Met Wolfgang Capito was een man heengegaan die op een irenische, vredelievende manier de belangen van Gods volk voor ogen had: hij trachtte een verenigende rol te spelen, wat hem echter niet zo gemakkelijk lukte.
Literatuur
James M. Kittelson, Wolfgang Capito, from Humanist to Reformer. Leiden 1975
J.W. Baum, Capito und Butzer, Strassburgs Reformtoren. Elberfeld 1860