De Gereformeerde Kerken hebben in hun geschiedenis – zowel voor als na de Afscheiding van 1834 – laten zien hoe ze voortdurend in beweging,  ja soms hevig in beroering waren. De vraag mag gesteld worden: hoe hielden ze koers in een roerige kerkelijke wereld? Hoe kwam aan het licht dat de kerken en hun voorgangers zich in soms moeilijke tijden echt lieten leiden door de Heilige Schrift. Hoe leefden ze in de ruimte van  hun belijdenis van de Woorden van God? Het spoor van de kerk laat helaas wel eens ontsporingen zien en onze vragen richten zich op de oorzaken daarvan. Maar ook merken we het vaak sterke verlangen om na een scheiding weer samen verder te gaan. Dat laatste is een boeiend gebeuren dat ons tot de dag van vandaag bepaalt bij de opdracht om als gelovige christenen de eenheid met elkaar te zoeken en – waar nodig – te herstellen. 

Wat is gereformeerd? 

De Gereformeerde Kerken zijn in Nederland al in de 16de eeuw ontstaan, als gevolg van de Reformatie zoals die door Luther was begonnen en door Zwingli en vooral Calvijn hier te lande haar vaste plaats had gekregen. Dat was in de tijd van mannen als Guido de Brès – die als martelaar stierf in 1567 – en   van Marnix van Sint Aldegonde die zijn grote gaven ook inzette voor de kerken van de Reformatie. De Gereformeerde Kerken waren goed herkenbaar: 1) al haar leden wilden zich in hun leven en in hun geloofsopvattingen volledig richten op de Bijbel die men graag wilde lezen in de volkstaal; 2) hun geloofsopvattingen waren nauwkeurig omschreven in de Nederlandse Geloofsbelijdenis,   opgesteld door Guido de Brès, en in de Heidelbergse Catechismus, opgesteld door Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus. Daaraan was in 1618/19 toegevoegd de belijdenis van de Dordtse Leerregels. Samen werden ze aangeduid als ‘Drie Formulieren van Eenheid’. Daar hield men zich aan – althans dat was het streven. De dominees ondertekenden deze belijdenissen bij hun aantreden! 

Maar als men bepaalde gedeelten niet meer wilde geloven, was men in het denken niet langer gereformeerd en; hun band met de kerk verzwakte. Toch  besloot men – om wat voor reden ook –‘gewoon’ binnen de kerk te blijven; dat werd de start van wat later werd aangeduid als de vrijzinnige richting. Door de filosofie van de Verlichting (ook wel Rationalisme) werd men zo sterk door het menselijk verstand geboeid dat de kerkleer er compleet bij verbleekte. De belijdenissen konden als oude, ja verouderde formulieren beter in de archiefkast worden opgeborgen. De kerk moest toch ‘eigentijds’ zijn?  

De Afscheiding als doorstart van de gereformeerde kerk

Al in de jaren ver vóór 1834 was daartegen met overtuiging geprotesteerd – dat gebeurde door de rechtzinnigen ofwel de orthodoxen. Maar door de kerkelijke vergaderingen (zoals een classis of een provinciale synode) werd er niets mee gedaan – de weg van het protest liep dood. Uiteraard was zoiets een duidelijk signaal voor de vrijzinnigen om door te gaan met het ontwikkelen van hun ‘eigentijdse’ geloofsleer.  Welnu, hier ligt het probleem waar dominee Hendrik de Cock zich in Ulrum na 1830 mee confronteert. Hij wilde een halt toeroepen aan de modernisering van de kerken. Hij wilde weer dat men onverkort de belijdenissen van de Gereformeerde Kerken handhaafde en weer tucht oefende over hen die dwaalden in leer en in leven. 

Uit De Cocks protest is de Afscheiding geboren, 1834. En zijn er, mee door zijn grote betrokkenheid, overal in Noord-Nederland kleine gemeenten gesticht die weer terugkeerden naar de belijdenis van de Gereformeerde Kerken. Daar was het hen om te doen! Al mochten ze van de overheid de naam ‘gereformeerd’ niet dragen. Die kerken sloten zich aaneen tot een nieuwe kerkengroep die langzaam tot groei kwam en een erkende plaats wist te verwerven in de Nederlandse samenleving. Men kan die ontwikkeling zien als een gereformeerde doorstart van het ‘failliete bedrijf’ van de Nederlandse Hervormde Kerk, een organisatie die zich met steun van de wereldlijke overheden – ook koning Willem I – goed wist te handhaven, maar die haar gereformeerd karakter meer en meer verloor. 

In dit geestelijk klimaat vol spanningen naar buiten toe, maar ook binnen de afgescheiden kerken, is Helenius de Cockgeboren, opgegroeid en gevormd. En door (deels) zijn vader Hendrik de Cock opgeleid om predikant te worden. Hij behoorde tot de jongste predikanten die ooit in de kerken van de Afscheiding hebben gediend. 

De jonge jaren van Helenius  1824-1844

Helenius de Cock werd op 1 november 1824 geboren als eerste kind in het jonge gezin van ds. Hendrik de Cock en zijn eega Frouwe Venema; ze woonden toen in de pastorie van de Hervormde gemeente van Eppenhuizen – een dorpje tussen Uithuizen en Zandeweer. Het gezin vertrok enkele jaren later naar Noordlaren en kwam in 1829 naar Ulrum. Daar zat Helenius meestal met zijn moeder in de domineesbank van de Hervormde kerk. Hij heeft de preken van zijn vader ‘ingedronken’. Als

bijna 10-jarige heeft Helenius de Afscheiding van heel dichtbij meegemaakt. Hij zal gemerkt hebben hoe spannend de toestand werd na de schorsing van zijn vader (eind 1833). Hoe zouden de kerkelijke vergaderingen reageren op vaders oproep tot een goed gereformeerd kerkelijk leven? Hoe heeft Helenius het gevoeld dat zijn vader de lange reis naar Den Haag ging maken om koning Willem I te spreken en daar ook contacten te leggen met vooraanstaande mensen in kerk en maatschappij? En dan het moment van het sterven van zijn zieke zusje in oktober 1834: dat gebeurde op een moment dat de kerkelijke toestand voor vader geen enkel uitzicht meer bood op herstel in het ambt. Daarop volgde de Afscheiding: op 13 en 14 oktober 1834. Eerst nam de kerkenraad dat besluit, daarna ook een groot deel van de gemeente; men nam afscheid van ‘de valse kerk’, het Hervormde Kerkgenootschap. Men wilde terug naar een zelfstandig kerkelijk leven. Maar rumoerige taferelen werden er de oorzaak van dat vader De Cock in de Groningse gevangenis belandde – daar zat hij drie maanden straf uit in de winter van 1834-1835. Het hele gebeuren zal Helenius op zijn netvlies blijven staan tot op hoge leeftijd. Hij schreef er later een documentair verslag van dat als bron nog altijd hoge waarde heeft voor het kennen van die tijd. 

Nog tijdens de gevangenschap van vader moest het gezin De Cock de Ulrumse pastorie uit, waarna het uiteindelijk onderdak kreeg bij een bevriende medestander in Smilde. Direct na ontslag uit de gevangenis ging Hendrik de Cock verder met zijn missie: het stichten van afgescheiden gemeenten in Groningerland, Friesland, Drenthe, Overijssel en (sporadisch) nog in andere regio’s. Hendrik de Cock institueerde meer dan 85 gemeenten. Naast hem waren mannen als Simon van Velzen en Anthony Brummelkamp (en anderen) actief voor de opbouw van een afgescheiden gereformeerd kerkelijk leven. 

Leren van vader

Helenius heeft veel van deze ontwikkelingen meegemaakt toen hij een puber was, maar feitelijk was hij er als jong volwassene bij betrokken. Hij zal van zijn moeder – vader was veel onderweg – de nodige informatie hebben gekregen, maar zij was voor hem ook het voorbeeld van een biddende vrouw die niet alleen aan haar eigen gezin dacht, maar ook de nood van de gemeenten aan de Here opdroeg. Helenius heeft zijn vader altijd hoog geacht en voelde zich nauw met zijn strijd verbonden. 

Het gezin De Cock verhuisde eind jaren ’30 naar de stad Groningen waar het aan de Guldenstraat een woning betrok boven de kerkzaal die de afgescheidenen daar hadden gekocht van de Rooms-katholieke parochie. Op die locatie gaf vader Hendrik de Cock op vaste tijden zijn lessen aan al die (vaak eenvoudige) mannen die het voornemen hadden om ooit te dienen als predikant. Bij die groep moet ook Helenius zich meer dan eens hebben gevoegd omdat ook hij het doel had te gaan dienen als predikant. Toen zijn vader stierf in het najaar van 1842 was Helenius nog niet helemaal klaar met zijn opleiding. Maar de nieuwe docent, de uit Friesland afkomstige ds. Tamme Foppes de Haan (die zich in 1838 had afgescheiden)  nam de lessen over en in 1843/44 slaagde Helenius voor de examens tot toelating als predikant binnen de kerken van de Afscheiding. Doordat er een enorm tekort was aan voorgangers duurde het niet lang of ook Helenius de Cock kreeg een flink aantal beroepen. Hij had zijn naam mee, al was hij toen nog geen 20 jaar. Een unicum! 

Predikant 1844-1854

Als student van 18 jaar is Helenius de Cock op 2 april 1843 voorgegaan in de kerkdienst(en) te Ulrum, de plaats van zijn  jeugd. Het zal een merkwaardig gebeuren zijn geweest voor de kerkgangers: de hen zo bekende jonge De Cock nu al bijna predikant. Deze kerkdiensten werden nog gehouden in de kuiperij (van de intussen overleden weduwe Geertje Koster-Hulshoff) waar de Afscheiding in oktober 1834 was getekend. Maar in juni 1843 kreeg Ulrum een nieuw kerkgebouwtje: Helenius moet die zondag dat hij in Ulrum preekte  de contouren van het nieuwe kerkje goed hebben kunnen zien. 

Het beroep door de sinds 10 april 1836 afgescheiden  gemeente te Nieuwe Pekela, met daarbij dat van het naburige Meeden, nam Helenius aan en zo werd hij op 21 april 1844 predikant van deze veenkoloniale gemeenten. Hiermee was hij de geestelijke leider van de afgescheidenen in de regio waar zijn ouders hun ‘roots’ hadden. De preek die hij hield bij zijn intrede ging over Jeremia 1 vers 5-7, een zeer toepasselijke tekst vanwege de jeugdigheid van de nieuwe dominee. Na ruim twee jaar nam hij het beroep naar de sinds 13 september 1835 afgescheiden kerk te Appingedam aan; deze gemeente ging met de kleine kerk van Bierum samenwerken. Helenius de Cock werd hier de eerste afgescheiden predikant. Hij trouwde in 1846 met de 19-jarige Anna van Beest van Andel uit ’s-Hertogenbosch; in hun huwelijk werden 14 kinderen geboren. Anna was een dochter van de Brabantse koopman Jan H. van Beest van Andel. 

 Al in 1847 veranderde De Cock jr. van standplaats: in juli 1847 werd hij verbonden aan de kerk van ’s-Hertogenbosch – misschien heeft zijn jonge vrouw hierop grote invloed uitgeoefend. In deze gemeente diende De Cock jr. ruim vier jaar. Op 11 januari 1852 werd hij predikant van de kerk te Kampen, de stad waar zijn vader ooit enkele dagen was vastgehouden op een van zijn reizen voor de instituering van afgescheiden gemeenten in Overijssel. 

Doordat de generale synode van Zwolle 1854 hem benoemde tot docent aan de nieuw op te richten Theologische School in Kampen kwam er een eind aan zijn dienst als predikant, hoewel hij uiteraard vaak gevraagd werd  om op de zondagen voor te gaan in de kerken. 

Een teken gevraagd

Toen Helenius de Cock tot docent zou worden benoemd was hij de jongste van hen die daarvoor in aanmerking kwamen. Alleen al daarom aarzelde Helenius om die benoeming te accepteren. Dat was niet omdat hij nummer drie van het lijstje was – eerder al waren de predikanten Jan Bavinck (Hoogeveen) en Pieter J. Oggel (Utrecht) gevraagd voor die onderwijsopdracht. Maar deze mannen hadden bedankt. Nu kwam H. de Cock jr. in beeld bij de synode, maar ook hij liet goed merken dat hij zijn twijfels had. Was er niet iemand die er toch eerder dan hij voor in aanmerking kwam? Zelf dacht hij aan ds. Harm G. Poelman die samen met T.F. de Haan de predikantenopleiding in de stad Groningen verzorgde. Zijn naam ging op de synode van Zwolle 1854 rond om docent te worden. Poelman was predikant te Uithuizermeeden en in 1846 getrouwd met Frouwe Venema, de moeder van Helenius. Intussen wachtte men in 1854 op het antwoord van De Cock jr. op de hem toegedachte benoeming. In die situatie ging hij bidden. Hij aarzelde nog steeds. Toen bad hij tot God of Hij hem een teken wilde geven. En zo’n teken kwam er, althans in de beleving van Helenius. Ds. Poelman werd getroffen door de cholera en stierf binnen enkele dagen, 21 oktober 1854. Helenius, in diepe rouw om zijn moeder die nu voor de tweede keer weduwe was geworden, reageerde verwonderd: dit was voor hem ‘het gevraagde, doch niet begeerde teken’.  Hij nam zijn benoeming nu aan, al gaf hij in een brief te kennen ‘dat dit werk mijne krachten te boven gaat’. Toch wist hij zich, ook al was hij maar 30 jaar, een instrument in Gods hand. Samen met zijn collega’s De Haan, Brummelkamp en Van Velzen.  

Bossche Encyclopedie | Helenius de Cock

Docent in Kampen

De Cock kreeg opdracht een groot aantal vakken te geven. Ook ‘gewone’ vakken zoals Nederlands en Geschiedenis, daarnaast ook Latijn en Grieks – dit alles behoorde bij de zogeheten literarische afdeling, een soort vooropleiding voor de eigenlijke theologische studie. Ook daarin kreeg De Cock zijn onderwijstaak, namelijk in de vakken Bijbelse geschiedenis, Inleiding tot de Heilige Schrift en het kerkrecht. Door het emeritaat van De Haan in 1860 kreeg De Cock een nieuwe taak waarin de nadruk kwam te liggen op de Dogmatiek, terwijl de Exegese (uitleg van de Bijbel) en de Symboliek (de kennis van de belijdenissen) daaraan werden toegevoegd. Al met al een stevig vakkenpakket; het vroeg veel van de docent. Maar hij deed zijn werk zo grondig mogelijk, al was zijn voordracht op de colleges wel een beetje vlak. De inhoud was helder en logisch. 

In de leer van Verbond en Doop volgde hij zijn vader: de genadige liefde van God staat centraal in het Verbond. Dat is een welgemeende daad van God die mensen verkiest en zo reddend in de wereld bezig is zich een volk te vergaderen. Verbond en verkiezing vallen – hoe nauw ook op elkaar betrokken – niet samen, maar hebben in het heilswerk van God hun eigen plaats en betekenis. 

Daarnaast was het heel gebruikelijk dat de docent op de zondagen voorging in de kerken. Bij dit alles zag De Cock het ook als zijn taak te schrijven in bladen als De Bazuin en De Vrije Kerk. Vaak was zijn insteek het verdedigen van het recht van afscheiding en het willen opkomen voor de gereformeerde belijdenis. In het ‘maandschrift’ De Getuigenis (dat helaas maar twee jaar heeft bestaan) publiceerde De Cock in totaal zeven korte studies over toenmalige actuele zaken in kerk en politiek. 

Zuid-Afrika in beeld

Daarnaast onderhield De Cock via correspondentie goede banden met een aantal geëmigreerde collega’s, speciaal met ds. Dirk Pieters Postma (1818-1890), die eerder in Friesland tot afgescheiden predikant was opgeleid door T.F. de Haan. Postma had gediend in de kerken van Minnertsga, Middelstum in combinatie met Bedum, Wildervank en Zwolle. Hij was In 1859 vertrokken naar de (gereformeerde) Boeren in de Voortrekkersrepublieken van Zuid-Afrika, waar hij de eerste predikant was van de Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika en een echte pioniersgeest bezat. In 1859 werd Postma ook docent aan de Theologische School van de zogeheten Dopperkerken in de plaats Burgersdorp; dit was de voorloper van de Universiteit van Potchefstroom. De vriendschap tussen De Cock en Postma leidde er toe dat Helenius de Cock werd beroepen door de kerk van het Zuid-Afrikaanse Reddersburg (in Oranje-Vrijstaat), waarvoor hij na serieuze afweging echter bedankte. 

Niet conservatief

Gereformeerden gaan nogal eens door voor conservatief; ze houden vast aan hun principes en de eenmaal ingenomen standpunten. Dat dit niet altijd nodig was, bleek uit het doen van Helenius de Cock en zijn vrouw met betrekking tot de inenting van hun kinderen. In de eerste jaren van hun huwelijk werd geen kind gevaccineerd, hoewel er alle reden was om juist kinderen te beschermen tegen kwade ziekten. Mensen die vaccinatie weigerden hielden vast aan hun vertrouwen op God. Zo ook De Cock, maar hij nam na verloop van tijd toch een standpunt dat het in Gods voorzienigheid gebeurde dat er steeds meer geneesmiddelen, ook ter voorkoming van ziekte, werden ontdekt en in de medische praktijk toegepast. Daarom werden de kinderen van De Cock alsnog gevaccineerd en de vader schreef er een heldere verantwoording over die hij als titel meegaf Waarom heb ik mijn kinderen laten vaccineren? (Kampen 1871)

Biografie van ‘de vader van de Afscheiding’

Een belangrijke bijdrage aan de geschiedschrijving leverde Helenius met zijn documentaire biografie van het leven en werk van zijn vader. Hij is daar in de jaren ’50 mee begonnen en organiseerde het zo dat hij vragenlijsten naar diverse gemeenten (door zijn vader gesticht) stuurde in de hoop dat hij de beschikking kreeg over getuigenissen van hen die de Afscheiding in hun stad of dorp persoonlijk hadden meegemaakt. Dat lukte in een flink aantal gevallen prima, maar door het toch ontbreken van te veel feitelijke gegevens is het beeld van de ijver van vader Hendrik de Cock niet compleet. Desondanks werd het door Helenius opgezette werk zeer gewaardeerd en kreeg het na jaren nog een herdruk – wel een bewijs dat het een goed leesbare tekst bevatte voor iedere meelevende kerkganger. 

Deze biografie kan men beschouwen als een eerbetoon aan vader Hendrik de Cock, maar het toont ook aan dat diens denken en doen voor Helenius altijd een beslissend voorbeeld is geweest van de rechtmatigheid van vaders optreden. 

Herman Bavinck komt

Toen Helenius de Cock bijna 60 jaar was benoemde de synode van Zwolle 1882 een nieuwe docent aan de Kamper Theologische School: dr. Herman Bavinck, op dat moment bijna 28 jaar oud; zijn voorgeslacht was afkomstig uit het Duitse graafschap Bentheim. Daar was het mee door Hendrik de Cock ook gekomen tot afscheiding van de Reformierte Kirche (te vergelijken met de Hervormde Kerk). Bavinck volgde De Cock op als docent in de Dogmatiek. In Kampen was men over de lessen door De Cock in dat vak niet  zo tevreden. De stem van de kritiek werd meer en meer gehoord. Het probleem was dat De Cock, die sinds 1860 Dogmatiek had te doceren, het vakgebied niet zo diepgaand behandelde als wel wenselijk was. De studenten kregen te weinig mee, juist ook in confrontatie met andere dan gereformeerde theologische stromingen. Hoewel we niet mogen vergeten dat De Cock veel geschriften uitgaf, waarin hij opkwam voor de gereformeerde leer.  In zijn boek Prediking en uitverkiezing (p. 89 vv.) benadrukt prof. C. Veenhof het confessionele karakter van De Cocks onderwijs. Maar in een rapport naar het bestuur van de Theologische School werd over hem gezegd dat ‘de dogmatiek niet flink behandeld wordt’. Nu werd Bavinck er met al zijn gaven voor ingezet om het kernvak Dogmatiek aan de School der Kerken weer op een wetenschappelijk aanvaardbaar niveau te brengen. Het resultaat daarvan kwam jaren later aan het licht: Bavinck schreef het standaardwerk Gereformeerde Dogmatiek (4 delen), in 1998 verscheen zelfs de 7de druk!  

De Vereniging van 1892

Helenius de Cock was een warm voorstander van een gereformeerde oecumene: met zoveel mogelijk kerken van gereformeerde belijdenis moest men contact onderhouden, elkaar erkennen als kerken van Christus. Dat gold voor Schotse, Zuid-Afrikaanse en Noord-Amerikaanse kerken. 

Toen na de Doleantie van 1886 de toenadering tot de afgescheiden kerken steeds duidelijker werd, was De Cock voorstander van de Vereniging van 1892. Samen vormden de verenigde kerken nu het kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN). De Cock was zelfstandig genoeg om te benadrukken dat deze kerken geen constructie waren van het denken van Abraham Kuyper, de leider van de Doleantie, al kon iedereen zonder veel moeite constateren dat de invloed van Kuyper in kerk, wetenschap, politiek en maatschappij enorm groot was.  Zijn doelstelling was om Nederland weer meer onder de invloed van het Calvinisme te brengen. Hij wilde het vanuit die beginselen zo ordenen dat de eer van God en het heil van kerk en staat bevorderd werd. 

Moeder Frouwe Venema

Frouwe Vemena, Helenius’ moeder,  heeft haar oudste zoon in bijna al zijn wederwaardigheden meegemaakt. Beiden waren erg op elkaar gesteld. Moeder zal in het gezin van Helenius en Anna meer dan eens te  gast zijn geweest en in de beginjaren ook vaak de helpende hand hebben geboden – zeker toen de kinderen geboren werden. En ze zal troostende woorden hebben gesproken in de dagen dat er een kleinkind was overleden – van de veertien kinderen van Helenius en Anna stierven er zes op tamelijk jonge leeftijd. 

Korte tijd na het overlijden van Frouwe Venema op 27 september 1889 schreef Helenius het boekje Bladzijden uit de geschiedenis mijner moeder (38 bladzijden). Hij beschrijft haar als ‘een moeder in Israël’.  Alles wat ze aan smaad en belediging had doorleefd in de dagen van de Afscheiding werd nu summier beschreven. Zo zien we ook dat ze zich in al die ellenden heeft vastgehouden aan het geloof dat zij samen met haar man beleed. Zij kende de vertrouwelijke omgang met haar God en Heer en zo leefde ze het haar kinderen en kleinkinderen ook voor. Helaas zijn deze niet allemaal in het spoor van haar geloof gebleven – het zal haar veel verdriet hebben gedaan te moeten meemaken dat sommigen van hen kerk en geloof vaarwel zeiden. 

Laatste jaren

Helenius werd in 1891 weduwnaar; een eenzaam leven dreigde. Hij trouwde opnieuw, in de zomer van 1893, en de bruid was de 47-jarige Clara P.H. Dozy, een dochter uit een rijke Leidse familie die zich in de 17de eeuw als arme vluchtende Hugenoten in Holland had gevestigd. 

In Kampen heeft De Cock nog tot 1892 lessen gegeven, maar in de laatste maanden van 1893 moest dat vanwege ziekte worden beëindigd. Hij verzwakte en was de laatste weken van zijn leven niet meer in staat enig werk te verrichten. Helenius de Cock is op dinsdag 2 januari 1894 overleden. Zijn tweede vrouw overleefde hem slechts vijf jaar. 

Afsluitend dit: Helenius de Cock heeft zich als zoon van ‘de vader van de Afscheiding’ op een open en behoedzame manier opgesteld om de kerken te dienen met zijn gaven. Hij was niet de man die het piëtisme van zijn moeder in alles overnam, maar die zelf een weg koos in sterke verbondenheid met de gereformeerde belijdenis. Dat maakt hem tot iemand die wij vandaag met dankbaarheid mogen herdenken als het gaat om de doorwerking van gereformeerd gedachtegoed uit voorgaande eeuwen.