De vrouwen van Willibrord


Drie christelijke vrouwen: een hoogadellijke moeder met twee dochters in de nog vroege middeleeuwen. Zeg maar rond het jaar 700. De drie wonen dan in de regio van de Moezel bij de oude Romeinse stad Trier. Ook dichtbij Luxemburg. Het is die regio waar we in deze bijdrage speciaal op gaan letten. Centraal staat voor ons de vraag: wat hebben deze vrouwen betekend voor de verdere groei van de christelijke kerk in West-Europa? En wat heeft iemand als Willibrord in zijn zendingsijver daarvan ondervonden?

Zending in de eeuw na Clovis

Hoe stond het met de uitbreiding van de christelijke kerk in de tijd na koning Clovis? Het was vanzelfsprekend een heel mooi verhaal dat deze van huis uit heidense koning mee door zijn vrouw Clothilde tot geloof kwam. Hij liet zich dopen en dat gebeurde ook met zijn soldaten. Maar in het verhaal over Clovis’ bekering vielen ook de woorden ‘massa-overgang zonder enige diepgang’. Veel mensen hadden zich maar laten dopen, want de koning had het immers ook gedaan. Maar de katholieke bisschoppen wilden toch graag dat de mensen ook enige kennis hadden van de leer van de verlossing door Christus. Maar dat was een schone wens – en dat bleef het ook in veel landstreken. Wat daaraan te doen? 

Nu zijn in de vroege middeleeuwen de eerst-verantwoordelijken in dit soort zaken niet één-twee-drie aan te wijzen. Koningen, graven en hertogen hebben veel belang bij een stabiele situatie in hun gebied – en daar kan de kerk uiteraard een flinke steen aan bijdragen. Maar als de kerk niet op de één of andere wijze dichtbij de bevolking gaat staan, dan zal ze niet veel verder komen dan een uiterlijke bekering. Dus moet er van de kerk zelf een nieuw en krachtig initiatief uitgaan om dapper op te treden tegen allerlei vormen van heidens bijgeloof en een daarbij passende levensstijl. De kerstening moet diepgang krijgen! 

Waar komen de nieuwe zendelingen vandaan? 

De vraag wie opdracht geeft tot een vernieuwend optreden van de kerk, om het hart van de volken te bereiken en hen zo te doen beseffen hoe ze als volgelingen van Christus dienen te leven, is in de concrete situatie van de jaren rond 700 niet zo simpel te beantwoorden. Er is niet een soort zendende kerk die missionarissen Europa instuurt om het Evangelie te verkondigen. Wel kan de paus, d.w.z. de bisschop van Rome, zijn invloed aanwenden, maar daarvoor is wel enig overleg nodig met de plaatselijke regeerders. En iedereen kan nagaan dat dit wel een vertragende factor vormt. Het betekent overigens niet dat de paus en zijn medebisschoppen er geen werk van maken om West-Europa te kerstenen. 

Maar het eigenlijke initiatief komt van een heel andere kant. Niet uit het zuiden (Rome), maar uit het westen, uit Ierland en Engeland. Daar heerst bij een groep pioniers een koortsachtige ijver om in den vreemde de Blijde Boodschap te vertellen. Sommigen van hen hebben al eens de oversteek gemaakt naar het vasteland. Ze waren bij de Friezen geweest – die toen het hele kustgebied van Zeeland, Holland, Utrecht, Friesland, Groningen en Oost-Friesland (tot aan Denemarken toe) bewoonden. De eerste Engelse missionaris die met een groep medewerkers ‘even langskomt’ is Wilfrid(of Wilfryth), die ook aartsbisschop is van York. Hij ontmoet in 678 de Friese vorst Aldgisl, die de zendeling onderdak verleent in zijn burcht in Utrecht. Deze Friese machthebber is altijd erg beducht voor Frankische invloeden en daarom ziet hij in Wilfrid eerder een bondgenoot dan een tegenstander. Wilfrid acht de tijd rijp om aan de Friezen het Evangelie te laten verkondigen. En daarom reist hij door naar Rome om de paus achter zijn plannen te krijgen; hij moet trouwens ook heel wat persoonlijke kwesties rond zijn bisdom met de paus bespreken – dat maakt zijn reis tot een veelzijdig gebeuren. 

Willibrord 

Uiteindelijk komt het zover dat er uit Engeland/Ierland een blijvende actie wordt ontketend om in Groot-Friesland het Evangelie te gaan verkondigen. De Angelsaksische monnikWillibrordsteekt in 690 de Noordzee over en stapt met nog 11 metgezellen uit de boot bij wat nu Katwijk heet. Er wordt veel werk verzet en in 695 besluit de paus (Sergius I) om Willibrord te benoemen tot aartsbisschop van de Friezen. De kerstening van de lage landen is in volle gang, maar de Friezen zijn er nog niet zo van overtuigd dat dit tot hun heil strekt. Hun vijanden, de christelijke Franken maken namelijk vorderingen in het veroveren van Groot-Fries gebied. Voor zijn veiligheid kiest Willibrord er (tijdelijk?) voor om zijn residentie te verplaatsen naar een zuidelijker regio, namelijk Luxemburg. En daar hebben vrouwen grote geschenken voor hem. 

Echternach

Irmina

In het gebied van Luxemburg en Trier heerst in die tijd de Frankische adellijke familie van graaf Hugobert die de titel van hofmaarschalk voert. Daarmee is deze familie de hoogste aan het hof van de Frankische koning; men mag de regio regeren als paltsgraaf. Na de dood van Hugobert neemt zijn vrouw Irminade touwtjes stevig in handen. Zij blijft echter niet ‘in de wereld’, maar trekt het klooster in. Het is het vrouwenklooster Oeren (Öhren) in Trier, waar ze abdis wordt. Daar verneemt ze dat Willibrord in de noordelijke streken (de Lage Landen) niet meer veilig kan werken. Uiteraard weet Irmina dat haar eigen familie daar debet aan is, maar dat is een politieke zaak. Het gaat haar aan het hart dat er in haar eigen machtsgebied nog zoveel onkunde heerst met betrekking tot het christelijk geloof. In 697 bedenkt zij het plan om aan deze Engelse zendeling een vaste plaats te geven in Echternach, aan de grens van Luxemburg met Duitsland. Daar wordt de kerk aan Willibrord geschonken en daar verrijst een klooster waar hij veilig kan wonen – onder de bescherming van de Franken. In de eerste jaren komen er veel nieuwe monniken uit … Engeland. Zij zullen opgeleid worden voor nieuwe missionaire activiteiten. Verder kregen daar arme lieden onderdak. 

De legende vertelt hoe Irmina in een noodsituatie Willibrord te hulp riep. Er was een besmettelijke ziekte uitgebroken. De bisschop kwam direct, riep de mensen naar de kerk en droeg de mis op. Daarna besprenkelde hij de zieken met wijwater. Hij gaf hun er ook van te drinken. Allen vonden genezing. Uit dankbaarheid deed Irmina hem op 1 november van het jaar 698 een aantal schenkingen bij de abdij van Echternach. Een jaar later gaf ze Willibrord nog meer: nu ook landerijen in de omgeving van het klooster.  

Door deze bezittingen kan Willibrord zijn kerkelijk opbouwwerk naar alle kanten uitbreiden. Hij heeft zijn missiewerk kunnen voortzetten tot zijn dood te Echternach op 7 november 739. 

Plectrudis

Dochters volgen moeders voorbeeld

Irmina was moeder van in totaal vijf dochters. Over twee van hen weten we dat zij de religieuze idealen van hun moeder delen. Ook zij willen de kerk-in-opbouw steunen waar ze maar kunnen. De oudste heet Plectrudisen is getrouwd met Pippijn de Middelste (ook: Pippijn van Herstal). Deze is hofmeier van de Frankische koning en daarmee vooral militair de machtigste man in het noorden van het koninkrijk. Dat hebben de Friezen ook geweten: zij werden bij Dorestad verslagen door deze hofmeier (695). Maar zijn vrouw Plectrudis denkt niet in veroveringen met geweld, maar aan geestelijke winst. Die kan wel eens verloren gaan als het militair en politiek allemaal voor de wind gaat. Dat mogelijke verlies wil ze tegengaan. Daarom sticht zij een klooster, niet in de eenzaamheid, maar in een stad, de grote stad Keulen. Daar verrijst het klooster St. Maria, dat naast het bidden ook het werken hoog op de agenda heeft staan – o.a. in een hospitaal voor zieken en stervenden. 

De tweede dochter heet Adela; zij gaat er ook toe over om een klooster te stichten. Zij was op jonge leeftijd weduwe geworden. Haar man, Odo, wordt in de boeken wel aangeduid als een ‘vir illuster’, d.w.z. een bewonderenswaardig man. Nu leeft zij in voortdurende meditatie en gebed. Adela erft van haar zwager Pippijn een oud domein in Trier (dat ooit door de  Romeinen was beheerd). Daar, aan de oever van de Moezel, sticht zij het vrouwenklooster Pfalzel. Het wordt een steunpunt voor godsdienstige vorming en tevens voor de dienst aan de naasten. In het jaar 721 komt daar de zendeling Bonifatiusop bezoek. Hij is verwonderd en dankbaar voor zoveel goeds. 

Adela van Pfalzel

De drie hier besproken christenvrouwen hebben met hun royale schenkingen ieder op eigen plaats heel praktisch meegewerkt aan de versterking van de plaatsen van waaruit het christelijk geloof en de naastenliefde de harten van medemensen veroverden. ■