George Wishart: jonge reformator en martelaar van Schotland

De geschiedenis van de Reformatie in Schottand is bij velen bekend door de naam van de moedige hervormer John Knox. In diens levensverhaal staat ook George Wishart geboekstaafd van wie we in deze bijdrage een schets willen tekenen. Hij behoort tot de dappere geloofsgetuigen die bleven vasthouden aan de zekerheid van Gods beloften, ook toen hun leven bedreigd werd door dood en graf. Schotland kent een geschiedenis waar bloed en vuur de pleinen vervuilden, juist waar het ging om de Bijbelse zekerheid van het geloof in God. 

Schotland in de 16de eeuw

Het noordelijk deel van het Britse eiland was al sinds de middeleeuwen een zelfstandig koninkrijk ten noorden van de grensrivieren Forth en Clyde, waar sinds 1371 de familie Stuart over regeerde. Juist in het jaar waarin George Wishart werd geboren, 1513, overleed koning Jacobus IV die precies 25 jaar had geregeerd. Zijn opvolger werd zijn zoon Jacobus V die de scepter zwaaide tot zijn dood in 1542. Na hem werd Mary Stuart ‘Queen of the Scots’. 

Kerkelijk was Schotland aan het begin van de 16de eeuw rooms-katholiek; het was in twee kerkprovincies verdeeld, met als centra Glasgow en St. Andrews-Edinburgh, vanwaar uit de aartsbisschoppen de diverse bisdommen leidden. Voor deze zo ver van Rome liggende kerkprovincies was dit een vrij strakke organisatie, die, evenals in Engeland, soms als een knellende band voelde. Maar toen de Engelse koning Hendrik VIII zijn koninkrijk losmaakte van Rome en zo de Anglicaanse kerk stichtte, bleef Jacobus V van Schotland trouw aan de oude kerk. En dat terwijl er binnen de adel een toenemend zelfbewustzijn viel te constateren die gepaard ging met grote belangstelling voor de kerkelijke ontwikkelingen in Duitsland, rondom Luther. Via schippers en handelaren kreeg men in de diverse havensteden de nodige lectuur uit Duitsland in handen. En zo nu en dan werd de stem van jonge reformatoren gehoord, maar die werd meer dan eens gesmoord in bloed of vuur. We denken aan Patrick Hamilton die in 1528 als eerste martelaar van de Schotse Reformatie het leven liet op de brandstapel. 

Jeugd en vorming 

Over de jonge jaren van George Wishart is vrij weinig bekend. Hij is in of omstreeks 1513 geboren en opgegroeid in de omgeving van het stadje Montrose, aan de oostkust van Schotland. Zijn ouders waren niet van adel, maar bezaten wel een landgoed als erfelijk bezit, waardoor ze veel aanzien hadden. Vader heette James Wishart of Pitarrow (de naam van het landgoed) en droeg de titel van laird (niet te verwarren met lord); moeder heette Elizabeth Learmont.  

De eerste wetenschappelijke vorming kreeg George aan het in 1495 opgerichte King’s College in Aberdeen, waar hij de graad van master in de artes liberales (de zeven vrije kunsten) behaalde. Daarna studeerde hij, evenals Hamilton, in het Zuid-Nederlandse Leuven. Daar heerste officieel het conservatieve rooms-katholicisme, maar de invloed van het humanisme – onder meer van Erasmus – was duidelijk merkbaar. Leuven stond hoog aangeschreven vanwege het Collegium Trilingue, het adres waar sinds 1518 de drie oude talen, Hebreeuws, Grieks en Latijn, werden onderwezen –  dankzij een legaat waarvan de uitvoering was toegewezen aan Erasmus. Via deze talenstudies kwam de diepe wens van de humanisten, de kennis van de bronnen van de klassieke cultuur, tot zijn recht. Ad fontes, terug naar de bronnen! In Leuven verwierf George Wishart zijn volgende wetenschappelijke graad in 1531. Het is niet bekend of hij toen in contact heeft gestaan met mensen die de Reformatie waren toegedaan – het is zeker niet uitgesloten. In de zuidelijke Nederlanden was de invloed van Luther heel goed merkbaar – de eerste martelaren waren al in 1523 gestorven in Brussel.  

Gelet op de ontwikkelingen in kerk en theologie was de Reformatie op het vasteland op dat moment al diep doorgedrongen in de harten en denkwijzen van veel Europeanen. En deze beweging verbreedde en verdiepte zich en bleef nog steeds een krachtig appèl uitgaan om zich bij haar te voegen en ook te leven in het schitterende licht van Gods genade en liefde door het werk van Jezus Christus. 

Wishart wordt docent

 In het midden van de jaren ’30 keerde Wishart terug naar zijn geboorteland. Hij werd docent in Montrose en gaf les in Hebreeuws en Grieks, waarbij hij naast het Oude vooral het Nieuwe Testament aan de jonge garde uitlegde. Maar het lekte uit dat hij ‘ketterijen’ verkondigde. De bisschop van Brechin, John Hepburn, wilde actie ondernemen om deze verdachte docent te verhoren en zo nodig te berechten.  Maar Wishart zag dat aankomen en vluchtte voor koning Jacobus V en David Beaton, de wrede aartsbisschop van St. Andrews, naar Engeland, waar soms een iets milder geestelijk klimaat heerste. Wishart kreeg een aanstelling in Bristol, ver weg in het zuidwesten van Engeland. Zijn weldoener was Thomas Cromwell, toen nog de hoogste leider van de protestantse partij; helaas werd deze voorname dienaar van de koning in 1540 door het grillig optreden van Hendrik VIII in de Tower geëxecuteerd wegens ‘hoogverraad’. 

Veroordeeld

Ook voor Wishart was het intussen wel zaak om goed op zijn woorden te passen. Toen hij naar aanleiding van zijn preken van lutherse gedachtegangen werd verdacht werd hij gevangengezet. Dat was mede op verdenking van het oproepen tot oproer van de bevolking. Maar het waren vaak anonieme briefjes waarin Wishart werd beschuldigd. Zelf had hij nog geen letter aan het papier toevertrouwd – op zijn eigen schriftelijk getuigenis was het niet mogelijk hem veroordeeld te krijgen. Wel op zijn preken. Nu moest hij voor aartsbisschop Thomas Cranmer verschijnen; deze veroordeelde hem tot het herroepen van een aantal hem toegeschreven uitspraken. Ook moest hij tot twee keer toe voor een groot kerkpubliek laten zien dat hij – door boete te doen via het dragen van een mutsaard (een takkenbos als symbool van de brandstapel waarmee werd aangegeven dat zo iemand verdacht werd van ketterij) – trouw was aan de kerk van Hendrik VIII – dat was toen beslist nog geen kerk van reformatorische belijdenis. Daarmee redde Wishart zijn toekomst. 

Naar het Europese continent

Het was voor George Wishart nu toch wel veiliger om naar het Europese vasteland te gaan. Daar telde men veel steden en gebieden waar men zich in vrijheid kon uitspreken over het geloof. Zo bezocht hij in bijna drie jaar tijd veel reformatorische centra in Duitsland en Zwitserland, waar hij de meest actuele informatie ontving over theologische en kerk-politieke kwesties. De meeste indruk maakten de ontmoetingen in Straatsburg met Martin Bucer en Wolfgang Capito, in Basel met Oswald Myconius, de opvolger van Johannes Oecolampadius, en in Zürich, waar Heinrich Bullinger na de dood van Zwingli leiding gaf aan de Reformatie, samen met Leo Jud en anderen. In laatstgenoemde stad vertaalde Wishart de (eerste) Helvetische Confessie in het Engels – de eerste belijdenis van de kerken in de reformatorische kantons van Zwitserland, opgesteld door Heinrich Bullinger en zijn directe collega’s in Zürich. Wellicht heeft Wishart gedacht en gehoopt dat deze confessie geschikt was om in Schotland (en Engeland) ingevoerd te worden – een gedachte mede ingegeven door de wens om de eenheid van de kerken van de Reformatie uit te drukken. Deze vertaling werd overigens na zijn dood uitgegeven. 

City Life Dundee George Wishart: Scottish Reformer & Martyr

Cambridge

Terug naar Engeland werd hij betrokken bij de studies aan de universiteit van Cambridge. Zelf studeerde hij er, maar gaf er ook colleges. Dat alles vond plaats aan het Corpus Christi College, een in 1352 gestichte wetenschappelijke afdeling van de universiteit van Cambridge. Het instituut werd bezocht door studenten van zowel rooms-katholieke huize als van hen die – soms nog in het geheim – de Reformatie waren toegedaan. Het verblijf van Wishart daar heeft niet erg lang geduurd, hij wilde terug naar zijn vaderland. 

Naar Schotland

In 1543 trok Wishart de grens naar Schotland over. Hij begon in Montrose weer op reformatorische wijze onderricht te geven over het evangelie. Een jaar later werd hij betrokken bij een poging om de hardvochtige aartsbisschop en kardinaal David Beaton uit te schakelen, maar dat liep op een mislukking uit. Daarna besloot Wishart zijn hele vaderland door te trekken om de reformatorische leer bij zijn volk ingang te doen vinden. Een van zijn directe assistenten was John Knox, die door de prediking van Wishart tot een reformatorische overtuiging was gekomen. Knox werd de vaste begeleider, de bodyguard van deze door hem vereerde prediker. Wishart beijverde zich in welgekozen bewoordingen de Schotten af te brengen van de rooms-katholieke kerk met haar machthebbers en hen tot reformatie op te roepen. Volgens getuigenissen uit die tijd was de moedige Wishart een van de scherpste critici van de oude kerk. Hij kreeg dan ook diverse vijanden. Op een van zijn missionaire tochten wist hij ternauwernood te ontkomen aan een aanslag op zijn leven. 

Gearresteerd en geëxecuteerd 

In december 1545 waagde Wishart het om in het plaatsje Ormiston, dichtbij Edinburgh, te preken. Daar werd hij op last van kardinaal Beaton gevangengenomen; dit ondanks het feit dat lokale lairds de prediker beschermden. Hij werd overgebracht naar het kasteel van Edinburgh, waar de kerkvorst een show wilde maken van de rechtszitting tegen Wishart. De grootste ketterjager van Schotland, de zeer ervaren en beruchte John Lauder, zou Wishart stevig aan de tand voelen – en dat gebeurde. De afloop van het ‘onderzoek’ was te voorspellen: men had aangetoond dat Wishart een ketter was die de doodstraf had verdiend. David Beaton toonde zich, volgens het getuigenis van John Knox, erg verheugd – hij had zijn grootste criticaster in de greep. 

George Wishart werd op 1 maart 1546 in St. Andrews naar de brandstapel geleid. Maar nog voor zijn executie richtte hij zich tot de kerkvorst en voorspelde hem dat hij de dood van zijn gevangene niet lang zou overleven. Wishart gaf in zijn afscheidswoorden God de eer voor alles wat hij in zijn leven had mogen betekenen in zijn dienst aan Gods Koninkrijk. Hij was dankbaar dat God hem betrokken had bij het herstel van de kerk die aan afgoderij ten onder ging. Wishart wees zijn hoorders erop dat de kerk daar was waar het Woord van God werd verkondigd. Hij mocht nu lijden en sterven voor het verkondigen van het zuivere evangelie. Zo stierf deze prediker in de vlammen van de brandstapel. 

Nog in het voorjaar van 1546 overviel een groep van protestantse lairds kardinaal David Beaton en vermoordden deze wrede kerkvorst. Deze wraakzuchtige mannen hingen de kerkvorst op aan de muur van St. Andrews. Mee door deze gruweldaad werd de gestadige groei van de Reformatie in Schotland vertraagd – pas in 1560 kwam er een doorbraak tot stand waarbij het parlement instemde met een totale hervorming van kerk en staat, hoewel koningin Mary nog rooms-katholiek bleef. John Knox was toen de voorman geworden van de reformatorische partij en hij durfde het aan zijn vorstin het Woord van God voor te houden en ook haar te wijzen op de genadige verlossing door Jezus Christus. 

Literatuur

Jane E.A. Dawson, Scotland re-formed, 1488-1587. Edinburgh 2006

D. Hay Fleming, The Scottish Reformation. Edinburgh 1960

William Byron Forbush (Ed.), Fox’s Book of Martyrs. Grand Rapids 1967

C.J. Guthrie (ed.)/John Knox, The History of the Reformation of Religion within de Realm of Scotland, 1898. Reprint Carlisle USA 1982

A.M. Rendwick, The Story of the Scottish Reformation. Grand Rapids 1960

Margaret H.B. Sanderson, Cardinal of Scotland. David Beaton 1494-1546.  Edinburgh 2001

Wolfgang Capito: irenisch kerkhervormer in Straatsburg

De Franse stad Strassbourg heeft in de 16de eeuw als vrije Duitse rijksstad een speciale rol gespeeld in de ontwikkeling van de Reformatie. Deze stad was naast Bazel een centrum met een gunstig klimaat voor het christelijk-humanisme: men stond open voor iedereen die zich niet meer aan Rome verbonden voelde. Onder hen veel wederdopers en vrijdenkers; tevens ex-kloosterlingen die de weg naar reformatie vonden (Martin Bucer) en overtuigde reformatoren (Johannes Calvijn). De stadsregering stond bekend als tolerant, maar kon dat niet vasthouden: het botste nogal eens, vooral vanwege de erg uiteenlopende toekomstverwachtingen. Maar in tijden van rust groeide er in Straatsburg een samenleving waarin de kerk van de Reformatie een dominante plaats innam. Hier diende de knappe kop Wolfgang Capito. 

Zoon van een smid wordt kloosterprediker

Wolfgang Capito werd omstreeks 1478 geboren in de toen nog Duitse rijksstad Hagenau, noordelijk van Straatsburg. Daar had zijn vader, Johann Köpfel, een bedrijf als meester-smid, waarom Wolfgang naast zijn later aangenomen Latijnse naam Capito (afgeleid van de familienaam Köpfel) ook wel de naam Fabricius (= smid) voerde. 

Het eerste onderwijs ontving Wolfgang in Hagenau; daarna volgde de Latijnse School in Pforzheim. De verdere klassieke vorming kreeg Wolfgang vanaf 1501 op de universiteit van Ingolstadt, waarna hij in 1504 succesvol overstapte naar de universiteit van Heidelberg. Zijn eerste vakstudies betroffen medicijnen en rechten, daarna theologie. Zijn promotie tot doctor in de theologie vond in 1515 plaats aan weer een andere universiteit, die van Freiburg im Breisgau. Enkele van zijn studievrienden waren de latere Straatsburgse politicus Jakob Sturm en de latere medestrijder tegen Rome Matthias Zell. 

Nog tijdens zijn studie kreeg Wolfgang Capito van de bisschop van Spiers het verzoek om te dienen als kloosterprediker bij de kanunniken van de Benedictijner abdij in Bruchsal. In die tijd maakte hij zich het Hebreeuws eigen via de lessen van de Spaanse Jood Mattheus Adrianus, een tot het christendom bekeerde docent. Tegelijk maakte hij kennis met knappe studiegenoten die later ook zouden meewerken aan de Reformatie: Konrad Pellikan (Zürich) en Johannes Oecolampadius (Bazel). In dezelfde tijd bestudeerde hij geschriften van de Engelse theoloog John Wyclif († 1384) over de eucharistie; hij werd gewonnen voor diens visie dat het avondmaal als een puur geestelijk gebeuren werd beschouwd – daarmee stond het geloof in de transsubstantiatie op losse schroeven. 

Prediker en hoogleraar in Bazel

In 1515 stapte Capito over naar de Münsterkerk van Bazel, om er ook als prediker te dienen. Hier werd hij bevorderd tot doctor, nu in het canonieke en burgerlijke recht. Daarmee was hij automatisch verbonden aan de universiteit van Bazel, waar hij hoogleraar werd. Hij was vaak te zien in de kring rond Erasmus en correspondeerde met humanisten en theologen – onder wie Luther en Zwingli. Zijn actieradius was nu veel groter dan die van het klooster waar hij kerkdiensten leidde. Dit was belangrijk omdat na 31 oktober 1517 de strijd van Luther tegen de aflaathandel steeds meer ging betekenen. En dat werd helemaal een zaak van opperste concentratie toen Capito uitgerekend bij de aartsbisschop-keurvorst Albrecht van Mainz – aan wie Luther zijn 95 stellingen had geadresseerd – ging fungeren als diens officiële raadgever en als kanselier. 

Kanselier 

Deze kerkvorst had in die tijd de handel in aflaten nodig om aan geld te komen voor het afbetalen van zijn hoge schulden! Capito zag het als zijn taak om de aartsbisschop adviezen te geven die matiging van de strijd moesten bewerken. Met het oog op de naderende rijksdag van Worms, 1521, zou dat een succes zijn voor pas aangetreden kanselier Capito. Maar daar kwam niets van terecht. Doordat Capito zich op de rijksdag vóór Luther uitsprak, werd zijn bemiddelingspoging een omstreden zaak. Capito’s bezoeken aan Luther in maart 1522 om de irritaties weg te nemen leidden ertoe dat Capito dichter bij de Reformatie kwam te staan. In Mainz begon men dan ook te denken dat de kanselier onder één hoedje speelde met de leiders van de reformatorische beweging. Capito wachtte nog tot 1523 voor hij de residentie van de aartsbisschop verliet om zich voor zijn veiligheid in Straatsburg te vestigen. 

Beginnende reformatie in Straatsburg

Het geestelijk klimaat van deze stad was in de beginjaren van de 16de eeuw zo tolerant dat men kon verwachten dat zich daar allerlei vernieuwingsbewegingen zouden laten gelden. Sinds de hoge middeleeuwen was Straatsburg onafhankelijk en die status betekende dat de stad alleen nog te maken had met de keizer, terwijl de bisschop een figuur aan de zijlijn was. Omdat Duitsland veel vrije rijkssteden kende, was het voor de keizer maar het beste hun onafhankelijkheid te respecteren. De zelfbewuste burgers van Straatsburg waren er trots op dat ze vrije mensen waren. En ze zouden die vrijheid ook zo krachtig mogelijk verdedigen. Hun economie bloeide op en dat was een niet te versmaden voordeel. 

In de jaren na 1517 werden jaar in jaar uit meer dan vijftig boeken en pamfletten gedrukt tegen het rooms-katholicisme. De religieuze ruimte voor de Rooms-katholieke kerk werd er steeds kleiner op, een antiklerikale geest voerde in de stad de boventoon. Er kwamen diverse mystici, vrijdenkers en wederdopers de stad binnen. Daarnaast aanhangers van de eerste reformatoren Luther en Zwingli (voor zover zij in eigen stad of regio geen vrijheid kenden). Van 1538-1541 zou Calvijn als predikant dienen van de Franse vluchtelingengemeente. Maar in de beginjaren ’20 was er van bewuste vorming van aparte kerkelijke gemeenten nog geen sprake. Al kwam daarin al gauw verandering: men voelde dat een ‘afgescheiden’ vorm van gemeenteleven met een eigen kerkregering, een eigen nieuwe liturgie en eigen diaconale eenheden een zeer gewenste zaak was. Daaraan werd geleidelijk aan vorm gegeven onder leiding van mannen die zich na hun roomse periode bewust waren van hun reformatorische identiteit. In die ontwikkeling heeft Wolfgang Capito, verbonden aan de Thomaskirche, naast verscheidene collega’s een belangrijke rol gespeeld. 

Capito als vernieuwer 

Straatsburg beschikte in de 16de eeuw over 9 kerkgebouwen, waarvan de Dom de grootste was; de Thomaskirche was de rijkste met een groot aantal geestelijken die zonder problemen konden worden onderhouden. Het religieus zelfbewustzijn was ook duidelijk: de besluiten over Luther op de Rijksdag van Worms (1521) werden slechts voor kennisgeving aangenomen. De prediking in enkele kerkgebouwen werd een zaak van persoonlijk initiatief van de geestelijken. Als een van de eersten ging Matthias Zell over om op reformatorische wijze te preken – duidelijk beïnvloed door Luthers theologie. Maar het bleef niet bij dit soort incidenten: in 1523 werd de kerkelijke vernieuwing goed doorgezet. Het kreeg de instemming van de Raad van Straatsburg; daarin was de stem van Jacob Sturm erg invloedrijk. Er kwam ruimte voor ‘de zuivere verkondiging van het Evangelie’. 

Drie nieuwe reformatorische predikers: Wolfgang Capito, Martin Bucer en Kaspar Hedio, werden welkom geheten en kregen de gelegenheid hun vernieuwingsplannen geleidelijk door te voeren. Een van de medewerkers van voorganger Matthias Zell, Theobald Schwarz, ging er begin 1524 toe over de liturgische teksten in het Duits te lezen en de eucharistie te bedienen onder twee gestalten (brood en wijn). Maar het zou nog tot 1529 duren voor in Straatsburg de roomse mis werd afgeschaft en er voortaan Avondmaal werd bediend. Deze verandering ging gepaard met een door Bucer verzorgde theologische onderbouwing tegen de leer van de transsubstantiatie. 

Capito onder doperse invloeden

In de loop van de jaren ’20 waren er in Straatsburg – mee door de Boerenoorlog van 1525 – vrij veel doperse ofwel anabaptistische leiders met een deel van hun aanhang neergestreken. Te denken valt aan de voormannen Ludwig Hätzer, Caspar Schwenckfeld, Michael Sattler en de ‘eindtijdprediker’ Melchior Hoffman. Hun optreden was veelal een negatieve reactie op de macht van de oude kerk, maar ook op de nieuwe, reformatorische gemeenschap. Capito was gevoelig voor hun kritische stemmen en trad hen vriendelijk tegemoet. Trouwens ook Martin Bucer, de eerste woordvoerder van de tot reformatie gekomen kerk, had begrip voor een aantal doperse standpunten. Maar Capito ging hierin wel het verst: hij nam de vreedzame voorganger Michael Sattler gastvrij op in zijn huis. Wat daar aan gesprekken plaatsvond bleef een zaak tussen die twee. Maar de andere reformatoren lieten merken dat ze hier niet zo gelukkig mee waren. De zaak van de anabaptisten raakte in een soort stroomversnelling toen Hoffman ‘het laatst der dagen’ aankondigde. Volgens hem kon Straatsburg weleens de uitverkoren stad zijn waar het nieuwe Godsrijk zou neerdalen, hoewel er ook andere steden voor in aanmerking kwamen. Maar geen van zijn voorspellingen kwam uit – de ondergang van de boze wereld bleef uit. Hoffman werd intussen gevangengezet (en zou na een jaar of toen sterven in zijn cel). 

Capito was een irenisch, vredelievend man die er veel voor over had de eenheid van alle christenen te bereiken; daarom was hij altijd bereid tot verantwoording, door aan godsdienstgesprekken deel te nemen, ook met de doperse leiders. Maar het gewenste effect bleef uit. Capito nam later afstand van de onbekeerlijke dopers en ging weer verder in het reformatorische spoor.  

Wolfgang Capito: van smidszoon tot hervormer - Kerk & religie - RD.nl

Belijdenis 

Op de rijksdag van Augsburg (1530) eiste de keizer dat iedere religieuze gemeenschap haar confessie bekend maakte. Zo maakte Melanchthon de Augsburgse Confessie gereed en werkte Zwingli aan zijn 12 artikelen tellende Fidei Ratio. Het was even de vraag: wat zou Straatsburg doen? De reformatoren kozen niet voor Luther/Melanchthon of Zwingli, maar stelden een eigen belijdenis op, de Confessio Tetrappolitana, d.i. de Belijdenis van vier steden: Memmingen, Lindau, Konstanz en Straatsburg. Aan het schrijven van deze belijdenis hebben Capito en Bucer een belangrijk aandeel gehad. Dat herhaalde zich in 1536 toen deWittenberger Konkordie (= Overeenstemming van Wittenberg) tot stand kwam. Alles wat de eenheid van de kerk kon bevorderen had de voorliefde van Capito. Zo bleef hij bevriend met Erasmus, van wie hij hert boek vertaalde dat onder de titel Von der kirchen lieblichen Vereinigung uitkwam en een compromisvrede in de kerk nastreefde. Ook nam hij deel aan de eerste godsdienstgesprekken in Worms, 1540, waar men zo mogelijk met Rome tot overeenstemming wilde komen. Capito’s beweeglijke en irenische geest was daar op een goed adres, maar het gewenste resultaat werd niet bereikt. 

Huwelijken

Capito was al spoedig na zijn overgang naar de Reformatie in het huwelijk getreden, en wel met Agnes Rottel, dochter van een Straatsburgs raadslid. Zij stierf in 1531 aan de pest. Daarna maakte Capito zijn keus voor een nieuwe echtgenote: de weduwe van de ook in 1531 overleden Johannes Oecolampadius in Bazel, Wibrandis Rosenblatt; zij stemde erin toe, al was ze 20 jaar jonger dan haar nieuwe echtgenoot. In hun huwelijk kregen ze vijf kinderen. In 1541 werd Straatsburg opnieuw getroffen door de pest; drie van hun kinderen stierven, en ook Wolfgang Capito overleefde de epidemie niet. Zijn vrouw werd voor de derde keer weduwe, totdat de weduwnaar Martin Bucer na het verlies van zijn eerste vrouw haar trouwde in 1542. Deze wel zeer bijzondere vrouw was in haar leven vier keer getrouwd, waarvan drie keer met een reformator. 

Met Wolfgang Capito was een man heengegaan die op een irenische, vredelievende manier de belangen van Gods volk voor ogen had: hij trachtte een verenigende rol te spelen, wat hem echter niet zo gemakkelijk lukte. 

Literatuur

James M. Kittelson, Wolfgang Capito, from Humanist to Reformer. Leiden 1975

J.W. Baum, Capito und Butzer, Strassburgs Reformtoren. Elberfeld 1860

Wolfgang Musculus: actief als reformator in Augsburg en Bern

Musculus mag voor velen een onbekende persoonlijkheid zijn, toch was hij een collega van de algemeen bekende reformatoren. Toen hij tot reformatie overging diende hij eerst de kerk in Straatsburg, daarna in Augsburg en Bern. Hij stond met Martin Bucer en Johannes Calvijn in contact en wist zich door hen gewaardeerd. Ook in Engeland was er rond 1560 veel vraag naar de werken van Musculus. Hij ging een confrontatie met de anabaptisten niet uit de weg. De Vlaming Marten Micron heeft het belang van Musculus’ werk ingezien en diens boek over de eed in het Nederlands vertaald en uitgegeven. Prof. Herman Selderhuis heeft in 1999 over hem een rectorale rede uitgesproken en vooral zijn oecumenische ecclesiologie belicht. In onze eeuw werden in Duitsland enkele dissertaties gepubliceerd over de opvattingen van Musculus. 

Afkomst en basisopleiding

Musculus werd als Wolfgang Müslin geboren op 8 september 1497 in het stadje Duss (nu: Dieuze) in de regio Elzas-Lotharingen, waar zijn vader Anton als kuiper zijn karige brood verdiende. Lotharingen maakte toen deel uit van het Duitse rijk. Zijn scholing kreeg de leergierige Wolfgang op Latijnse Scholen in de naburige plaatsen Rappoltsweiler, Colmar en Schlettstadt, in laatstgenoemde plaats was Martin Bucer in 1491 geboren. Deze scholen richtten zich op de ‘humanistische’ vorming, d.w.z. dat de leerlingen via de klassieke talen in contact kwamen met de klassieken die van belang waren voor de Europese cultuur. Erasmus was als ‘Prins der humanisten’ voor velen de gids bij uitnemendheid. Of Wolfgang toen al zijn achternaam – dat zoveel betekende als ‘muisje’ – in het Latijn vertaalde is ons niet bekend, hij koos voor de goed klinkende naam Musculus, waarbij men kan denken aan een gespierd man. In de literatuur komt ook de naam Wolfgang Dusanus voor, een verwijzing naar zijn geboorteplaats. 

Het klooster in

Na zijn klassieke basisvorming werd Wolfgang in 1512 – hij was nog maar 15 jaar – bij een toevallig bezoek aan het klooster van de Benedictijnen in het dorpje Lixheim (ook in Elzas-Lotharingen) uitgenodigd in te treden, vooral vanwege zijn mooie zangstem. Daar verdiepte hij zijn kennis van de klassieken. Zijn belangstelling ging ook uit naar muziek en theologie. Dat laatste gebeurde vanaf 1517 en hij leerde Luther waarderen. Hij preekte later op gezette tijden en bespeelde het orgel tijdens de kerkdiensten. Helaas zat een universitaire studie er voor hem niet in. Desondanks was Musculus’ kennis van de kerkvaders groot; in het bijzonder van hen uit de eerste drie eeuwen (de ‘voor-niceense patres’).  

Nadat de kloosterlingen in 1517/18 het intrigerende nieuws over de Augustijner professor Martin Luther hadden vernomen, begonnen sommigen zich in het geheim te verdiepen in de geschriften van deze Wittenberger. Het schijnt dat Musculus zijn waardering voor de opvattingen van Luther niet onder stoelen of banken schoof, maar via veel gesprekken en ook door zijn gewaardeerde preken bekend werd als ‘de Lutherse monnik’. Hij bleef als zodanig nog tien jaar in het klooster; in 1527 werd hij verkozen tot prior, maar hij verliet Lixheim en zocht een nieuwe toekomst in een zuiver reformatorische omgeving. 

Straatsburg

In de vrije rijksstad Straatsburg was Musculus welkom, zoals trouwens veel aanhangers van de Reformatie in Frankrijk, de Nederlanden of Duitsland – zeker als ze gevaar voor hun leven liepen. Maar een functie als geestelijk voorman zat er in Straatsburg voorlopig niet in. Hij vond er wel zijn bruid: Margaretha Barth – hun bruiloft werd gevierd op 26 december 1527. In hun huwelijk kreeg het paar negen kinderen, van wie zes zonen zich ook aan de dienst aan de kerk gingen wijden. Financieel zal het jonge gezin het niet breed hebben gehad, al zal dat iets verbeterd zijn toen Wolfgang een aantal maanden als wever-leerling actief was. 

In 1528 kreeg Musculus in de parochie van de vriendelijke voorganger Matthias Zell de functie van diaken aan een van de kerken van Straatsburg (de Münster). En daardoor kwam hij ook in contact met de oudere predikant Wolfgang Capito en met de boeiende voorganger Martin Bucer; hij werd diens secretaris. Bucer zorgde dat Musculus zijn eerste preekplaats kreeg in het naburige dorp Dorlitzheim. Hun relatie groeide uit tot een jarenlange vriendschap. Onder alle bedrijven door studeerde Wolfgang Musculus nu stevig door in de reformatorische theologie. 

Augsburg

Toen kwam de roeping uit Augsburg, de oudste stad van Beieren, om daar in 1531 als predikant te dienen in de kerk van het Heilig Kruis, in de vacature van Urbanus Rhegius die naar het Noord-Duiitse Celle was vertrokken. Dit verwonderde hem enigszins, omdat hij meende dat Rhegius inzake de leer van het Avondmaal aan de kant van Zwingli en Bucer stond; Musculus wist waarschijnlijk niet dat Rhegius een tussenstandpunt tussen Luther en Zwingli innam. Het stadsbestuur had de weg van religieuze tolerantie ingeslagen, maar toch had het de door Melanchthon opgestelde Augsburgse Confessie van 1530 (nog) niet aanvaard. De Raad was behoorlijk verdeeld; de raadsheren dachten dat met verdraagzaamheid veel goodwill te behalen was. Augsburg was met het befaamde bankiershuis van de Fuggers een uiterst belangrijk financieel centrum. 

Voor Musculus was een brief van Bucer en Capito aan de Raad van Augsburg van belang: die hielp hem over de drempel. Musculus was in hun aanbeveling een man die niet gesteld was op pracht en praal, die zich bescheiden opstelde, die een voortreffelijke kennis had van het Goddelijk Woord en daardoor goed paste in het profiel dat de raadsheren voor ogen stond. Musculus’ mening dat de eenheid van het protestantisme hem zeer aan het hart ging, heeft waarschijnlijk mee de doorslag gegeven dat hij een reeks van jaren in het (min of meer) Lutherse Augsburg kon dienen. In 1534 wist hij, samen met zijn collega Bonifatius Wolfahrt, te bewerken dat Augsburg officieel overging tot de Reformatie. 

Zo werkte hij van harte mee aan het bereiken van eenheid onder de Luthersen toen er in 1536 gewerkt werd aan de Wittenbergse Konkordie. Maar deze overeenstemming kreeg niet de instemming van Heinrich Bullinger, de opvolger van Zwingli. Daardoor beïnvloed nam Musculus het besluit om terug te keren naar zijn eerdere keus voor de Zwitserse theologie. 

In Augsburg kende men na 1530, toen keizer Karel V daar zijn rijksdag had gehouden, een grote rooms-katholieke minderheid die intussen heel wat kerkgebouwen had weten te behouden. Musculus riep de Raad van Augsburg op om door te gaan op de route van de Reformatie en de kerkelijke vernieuwing compleet door te voeren. Na geduldig wachten kon Musculus in juli 1537 in de Dom van Augsburg de eerste protestantse eredienst leiden. 

Confrontaties met de anabaptisten

In het begin van de jaren ’30 woonden er in Augsburg vrij veel anabaptisten. Hun aanhang was in de jaren ’20 groot geweest, maar de dopers werden zowel door de rooms-katholieken als de protestanten hevig bestreden. Hun belangrijkste leider was Augustin Bader, een chiliast die zich ‘Profeet en Koning’ noemde. Hij was in 1530 ter dood veroordeeld wegens vermeende plannen voor een opstand. Zijn executie vond plaats in Stuttgart. De beweging verdween niet echt – hoewel velen herriepen. In Straatsburg zat Melchior Hoffman in zijn cel te wachten op de glorieuze eindtijd waarin een van Duitslands steden uitverkoren was. Dat kon Straatsburg zijn, ook Augsburg en evengoed Münster. 

Het zette Musculus aan om deze sektarische stroming in woord en geschrift te bestrijden. Wellicht zouden naast de al gevangen gehouden dopers ook andere voormannen in de gevangenis worden opgesloten. Zij die hun opvattingen herriepen werden vrijgelaten, maar wel de stad uitgezet – en dat gebeurde onder bedreiging dat ze bij terugkeer zouden worden onthoofd. De stadsregering was wars van hun radicalisme. Dit krachtig optreden kreeg de volledige instemming van Musculus. In 1535 gaf hij een boekje uit getiteld Vom Ampt der Oberkait in sachen der Religion und Gottsdiensts. Daarin leerde hij dat de overheid grote verantwoordelijkheid droeg voor de kerk. 

Godsdienstgesprekken met rooms-katholieken

De jaren 1540-41 stonden in het teken van het zoeken naar eenheid met vertegenwoordigers van de Rooms-katholieke kerk. Centrale thema’s waren de leer van de transsubstantiatie: werden brood en wijn s veranderden in lichaam en bloed van Christus; en de leer van de rechtvaardiging: hoe was daarin de verhouding tussen het verlossingswerk van Christus en de mogelijke bijdrage van de gelovige mens? Hoe moest men dat zien: ‘de rechtvaardiging door het geloof alleen’? Was het een spel van woorden of stonden er geloofswaarheden op het spel? 

Achtereenvolgens werden de godsdienstgesprekken gevoerd in Hagenau, Worms (Musculus schreef hiervan het Protocol) en Regensburg. Alle vooraanstaande theologen uit het protestantse kamp – behalve Luther op wie de rijksban van toepassing was – en van ‘Rome’ lieten zich horen. Maar de weg naar elkaar toe werd niet gevonden. Musculus probeerde het nog eens in 1545 via een dispuut met de fel anti-lutherse theoloog Johannes Cochlaeus – echter tevergeefs. In Rome werd nu de route ingeslagen naar het in Trente te houden algemeen concilie – dat begon in 1545 en zou duren tot 1563, zonder dat de eenheid ook maar één stap dichterbij kwam. 

File:Wolfgang-Musculus.jpg - Wikimedia Commons

Vluchten uit Augsburg

In 1548 behaalde keizer Karel V een belangrijke overwinning op de legers van het protestantse Verbond van Schmalkalden. Daarmee kreeg hij de mogelijkheid het protestantisme in zijn rijk van de kaart te vegen. Met het door de keizer uitgevaardigde Interim van Augsburg werden vanaf 1548 de mogelijkheden van de reformatorische bevolking sterk beperkt. En wel zo, dat de predikanten als eersten voor hun leven moesten vrezen. Onder een scherp protest besloten Musculus en zijn eega met acht kinderen – de oudste was het huis al uit – de stad te ontvluchten en naar Zwitserland te ontkomen. Het moet een spectaculaire reis zijn geweest toen ze eindelijk aan de zuidkant van het Bodenmeer waren aangekomen. Vanuit de omgeving van Konstanz ging de tocht verder naar Bazel en Sankt Gallen, waarna ze uiteindelijk een veilig onderkomen kregen in Zürich, waar Heinrich Bullinger grote invloed uitoefende. 

Naar Bern

In februari 1549 kreeg Musculus de eervolle uitnodiging om in Bern aan de Hogeschool een vacature te vervullen (ontstaan door het vertrek van Simon Sulzer naar Bazel). Musculus nam de uitnodiging aan en werd als niet-academicus professor in de theologie. Hij behandelde een grote reeks van Bijbelboeken, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament en schreef daarbij zijn wetenschappelijke commentaren. 

Tot zijn overlijden op 30 augustus 1563 heeft hij zijn professorale taak kunnen uitoefenen. Zijn verbondenheid met Bern werd het begin van een soort ‘dynastie’ van de familie Musculus, doordat zijn nakomelingen hier ook onderricht gingen geven, te beginnen met zijn zoon Abraham, die zijn vader in 1565 opvolgde. 

Musculus was tijdens zijn professoraat bijzonder productief, tot zijn voornaamste werken behoren de Loci Communes, een dogmatisch handboek dat nog in de 16de eeuw vertaald werd in het Engels en Frans. Inzake de thema’s van Verbond en Avondmaal stond Musculus naast Calvijn; de in 1549 bereikte Overeenstemming van Zürich met Genève was reden tot grote vreugde. 

Centraal in Musculus’ visie op de kerk stond zijn ‘oecumenische’ voorkeur voor de Apostolische Geloofsbelijdenis. Door deze confessie als fundament voor de christelijke kerk te aanvaarden zou er ook veel bereikt kunnen worden in het samengaan van alle kerken van de Reformatie, of ze nu door Luther of Melanchthon, Bucer of Bullinger, Cranmer of Calvijn waren gesticht. Die boodschap mag ook in onze eeuw tot diepere bezinning leiden, om de eenheid van alle protestanten in Christus meer na te streven dan tot nu toe is gebeurd. 

Literatuur
H.J. Selderhuis, Oecumenische ecclesiologie. Ideale kerk en ideale overheid in de theologie van Wolfgang Musculus. Apeldoorn 1999

Miles Coverdale: voor iedere Brit een Bijbel

Twee levens die deels parallel lopen: Coverdale (* 1488), de Engelse (ex-)monnik die de Bijbel in het Engels vertaalde en Luther (* 1483), die de Bijbel ook in handen wenste van al zijn volksgenoten. Beiden behoorden tot de Augustijner Orde; daardoor waren  er diverse overeenkomsten tussen Engelse en Duitse Augustijnen, zowel in vroomheid als in reformatorische gerichtheid. 

De onbekendheid van Coverdale is voor ons vandaag een uitdaging om hem eens goed te leren kennen. Zijn  sterfdag, 20 januari 1569 – nu 450 jaar geleden –, is aanleiding om aan hem bijzondere aandacht te schenken. 

Knappe kop

We weten weinig over de jeugd van Miles Coverdale. Hij zou geboren zijn in 1488, maar de exacte datum is niet bekend. Evenmin de plaats waar hij ter wereld kwam: heel algemeen houdt men het vaak op de regio Yorkshire (in Noordwest Engeland); sommigen denken aan een vallei met de naam Coverdale, maar anderen vinden dat niet overtuigend. 

Maar al zijn z’n jonge jaren in de mist gehuld, over zijn verdere leven zijn we heel wat beter ingelicht. Hij liet zich inschrijven aan de universiteit van Cambridge – en dat veronderstelt een klassieke vooropleiding, vermoedelijk in York. Hij kende zijn Latijn; zijn Grieks wat minder.  Bij dit alles begon hij zich te interesseren voor de christen-humanist Erasmus. Coverdale studeerde filosofie en theologie. Zijn specifieke studie richtte zich op het canonieke recht dat men hanteerde in de kerkelijke rechtbanken. Coverdale behaalde in 1513 de graad van bachelor in het canonieke recht. Daarmee leek zijn toekomst bepaald. Maar de pientere student koos in 1514 voor een nieuw tijdperk in zijn leven: hij liet zich tot priester wijden in Norwich en sloot zich vervolgens aan bij de monniken van de Augustijner Orde in Cambridge. En daar kwam hij na enkele jaren onder de bekoring van prior Robert Barnes. 

Hoe begon Engelands reformatie?

De nieuwe prior van de Augustijnen, Robert Barnes (* 1495), had aan de universiteit van Leuven in Zuid-Nederland gestudeerd. Hij onderging daar eerst invloeden van Erasmus en daarna van de in Duitsland sterk om zich heen grijpende reformatie-beweging van Martin Luther (ook Augustijner theoloog). Bij zijn terugkeer had Barnes in zijn geestelijke bagage veel reformatorische inzichten van vLuther. Hij promoveerde in Cambridge tot doctor in de godgeleerdheid en begon met zijn Augustijner broeders, onder wie Coverdale,  aan een vernieuwing van zowel de methode als de inhoud van hun theologische studie. Evenals Luther sterk doorgedacht vanuit de Heilige Schrift. Dit alles werd met een zekere regelmaat besproken in een herberg genaamd de ‘White Horse Inn’

The White Horse Inn

Omstreeks 1521 verzamelden zich in Cambridge in de genoemde herberg regelmatig een groep jonge geestelijken die allen behoorden tot de Augustijner Orde. Deze gespreksgroep vande Austin Friars was er diep van overtuigd dat kerk en staat reformatie nodig hadden. Na zich eerst op Erasmus te hebben georiënteerd, verschoof de aandacht in de richting van Luther die steeds verder kwam met zijn pas begonnen reformatie. Diens theologie werd een van de belangrijkste richtingwijzers voor de gewenste hervorming. Zo werd in de ‘White Horse Inn’ de Engelse reformatie geboren. Bekende deelnemers aan de diverse gesprekken waren: de latere aartsbisschop Thomas Cranmer, de latere bisschop Hugh Latimer, de geleerde dr. Robert Barnes, Miles Coverdale, William Tyndale. Het totaal aantal loopt in de tientallen. Niet iedereen heeft in deze ‘Inn’ alle anderen ontmoet. Ze werden door rooms-katholieken beschouwd als oorzaak van ketterij. Iemand schreef: “Erasmus heeft het ei gelegd, Luther broedde het uit en ‘White Horse Inn’ was het nest.”  

Maar het gebeuren in ‘White Horse Inn’ werd Robert Barnes niet in dank afgenomen: de (eerzuchtige) aartsbisschop van York, Thomas Wolsey, liet Barnes arresteren en opsluiten. Engelsen die neigden tot het protestantisme waren nu gewaarschuwd. Maar Barnes kreeg in Londen een sterke verdediger in de persoon van Coverdale, die zijn juridische kennis voor zijn hooggeachte prior nu kon inzetten. De reformatorische vernieuwing in Engeland – hoe klein nog – was niet meer te stuiten. Veel kloosterlingen verlieten het klooster, zo ook Coverdale. Ook ging de vertaling van het Nieuwe Testament door William Tyndale van hand tot hand. 

Met Barnes persoonlijk leek het – ondanks de inzet van Coverdale – slecht af te lopen: hij werd veroordeeld tot de brandstapel. Maar hij wist in 1528 te ontsnappen naar Antwerpen en trok in 1530 naar Duitsland. In Wittenberg werd hij een van de belangrijkste Engelse volgelingen van Luther. Maar wat zou hij daar kunnen betekenen voor het Britse koninkrijk? 

Invloed op Hendrik VIII

Barnes wist via een indrukwekkend geschrift, A Supplication to King Henry VIII (een smeekbede aan de koning), vanaf 1530 Hendrik VIII in zijn huwelijkspolitiek zo te beïnvloeden dat hij een reformatie begon. Barnes kon terugkeren in Engeland en hij kwam zelfs in diplomatieke dienst van de koning – speciaal gericht op de  Duitse steden die pro-Luther waren. Barnes kreeg contact met Melanchthon: deze vriend en medewerker van Luther werd uitgenodigd voor het bijwonen van theologische gesprekken in Engeland. Het zou volgens Luther zelfs goed kunnen werken om Hendrik VIII meer te verbinden aan de protestantse vorstenbond in Duitsland. Maar het kwam niet zover. Terwijl Barnes in Duitsland actief was verlegde de grillige koning zijn koers ten gunste van de rooms-katholieke religie. Vol verontrusting keerde Barnes terug naar Engeland en ging welbewust reformatorisch getinte preken houden. Vaak klonken de woorden die voor Luther zo belangrijk waren geworden: de rechtvaardige zal door geloof leven. Maar die verkondiging duurde niet lang: Barnes werd gearresteerd en eindigde zijn leven op de brandstapel, 30 juli 1540. Hij werd betreurd door velen die een echte reformatie door de koning hadden gewenst. Coverdale was een van hen. Wat kon hij nu nog bereiken? 

Coverdale wordt Bijbelvertaler

Miles Coverdale had intussen ook een veilig heenkomen gezocht op het vasteland van Europa. Stilzitten was er niet bij. Hij was als prediker al stevig van leer getrokken tegen de biecht en de verering van de beelden. Maar wat hem vooral bezighield was de vraag: hoe laat je het ‘gewone’ kerkvolk kennis nemen van de Bijbel? Als kerkgangers zich niet zelf kunnen verdiepen in Gods Woord, hoe kan de dagelijkse werkelijkheid dan een toonbeeld worden van een God gewijd leven? Nu had William Tyndale – in navolging van John Wyclif – al een knappe vertaling gegeven van het Nieuwe Testament, maar daar was de roomse kerkleiding fel tegen. Zijn in Antwerpen gedrukte Bijbel zou moeten worden geïmporteerd, maar dat hield de bisschop van Londen tegen. Van de 18.000 gedrukte Bijbels zijn er slechts twee bewaard gebleven! Er moesten  nieuwe wegen worden gezocht om het Evangelie in de volkstaal Engeland binnen te krijgen. 

De door koning Hendrik VIII ingevoerde hervorming bracht enige ruimte. Intussen had Coverdale zijn kennis van het Grieks flink opgekrikt en werkte hij in Duitsland aan  een eigen, complete Bijbelvertaling, die aansloot bij die van Tyndale, Luther en Zwingli. In de nieuwgedrukte editie stond op de titelpagina –  heel slim – een afbeelding van Hendrik VIII met een opdracht van de vertaler aan de vorst, waardoor de indruk werd gewekt dat koninklijke goedkeuring deze uitgave mogelijk had gemaakt. De hoogste minister in religieuze zaken, Thomas Cromwell, verleende de vertaler volledige bescherming. Maar door de al genoemde religieuze wending van de koning kwam Cromwell opeens ten val en eindigde zijn leven, zonder officiële rechterlijke uitspraak, op het schavot, 28 juli 1540 (Barnes werd twee dagen later omgebracht). Het werken door Coverdale aan een verbetering van de ‘Tyndale-Coverdale-Bijbel’ kwam nu tot een abrupt einde. De vertaler vluchtte opnieuw naar het vasteland (1539). De ‘Great Bible’ was vrijwel klaar voor de druk. Maar alles lag nu stil, ruim zeven jaren.  

Koning Eduard VI

Een verblijf in de Duitse universiteitsstad Tübingen leidde ertoe dat Coverdale daar promoveerde tot doctor in de theologie. Intussen bleef de liturgie in de erediensten hem bezig houden: nu ging hij ertoe over om de Engelse liturgie te vertalen in het Duits en in het Latijn. Hij stuurde een exemplaar naar Johannes Calvijn die hij in Straatsburg had leren kennen. Het is mij niet bekend of Calvijn hem ervoor heeft bedankt. 

Pas na het overlijden van Hendrik VIII in 1547 kwam de jonge Eduard VI aan de macht.  ‘Ketters’ keerden terug naar Engeland. Eduard VI regeerde met ruggensteun van aartsbisschop Thomas Cranmer die reformatorisch gezind was. Er kwam alle ruimte voor de Bijbel in de Engelse taal. Coverdale vertaalde ook de aantekeningen van Erasmus bij het Nieuwe Testament (1549). En hij kwam aan het koninklijk hof, waar hij belangrijke bijdragen leverde voor de liturgie en voor de brede verspreiding van de Bijbel onder het Engelse volk. Daarnaast kwam het Book of Common Prayer, een liturgisch gebedenboek voor de Anglicaanse kerk, tot stand. Tevens werd erop toegezien dat de predikers afstand namen van de mis en ook van de leerstellingen en praktijken van de Wederdopers. Coverdale kreeg met de benoeming door Cranmer tot bisschop van Exeter (1551) een grote verantwoordelijkheid voor verdere Bijbelse vernieuwing van de kerk.  

Exeter Cathedral – Westzijde

Maria de Bloedige

Na het overlijden van de jonge Eduard VI (juli 1553) kwam zijn rooms-katholieke halfzuster Maria aan de macht. Haar bijnaam, de Bloedige, geeft aan dat zij op een wrede manier haar geloof weer oplegde aan haar onderdanen. Leiders van de protestanten stierven de marteldood, onder wie Thomas Cranmer. Coverdale werd afgezet als bisschop. Een gerechtelijk vonnis werd voorkomen door koning Christiaan III van Denemarken, waardoor Coverdale naar diens land kon vertrekken. In 1558 reisde Coverdale naar Genève, voor een zorgvuldige editie van zijn Bijbelvertaling.  

Dat jaar kreeg Engeland koningin Elisabeth die de Anglicaanse religie toegedaan was. De laatste levensjaren van Coverdale waren niet gemakkelijk, mee doordat hij zich kritisch opstelde tegenover de Anglicaanse kerk. Tot zijn overlijden in 1569 bleef hij het Woord van God verkondigen. 

Paul Wiener: reformator uit Slovenië moet naar Zevenburgen

De Reformatie in Slovenië? Voor veel Nederlanders is dat een nogal onbekend gegeven. Het was Primoz Trubar die daarvoor veel heeft mogen doen, al was het wel zo dat hij noodgedwongen vanuit Duitsland zijn invloed liet gelden. Dat hing sterk samen met de politieke situatie in zijn vaderland. Dat was het hertogdom Krain dat sinds de 13de eeuw in een personele unie was verbonden met het hertogdom Karinthië. Daaruit valt reeds af te leiden dat de heerser van Oostenrijk hier veel te zeggen had, zowel in militair/strategisch alsook in kerkelijk/bestuurlijk opzicht. En dat laatste betekende dan ook dat formeel het rooms-katholicisme de enig toegelaten godsdienst was. 

Turkse dreiging

Voor en na 1500 was in het Slavische deel van Zuid-Europa de dreiging van de Turken goed merkbaar geweest: dezen hadden al eens Belgrado belegerd, namelijk in de zomer van 1456, d.w.z. drie jaar na hun verovering van Constantinopel (dat sindsdien Istanbul heet). Door het dappere optreden van de Hongaarse edelman Johannes Hunyadi werd het Turkse leger bij Belgrado verslagen, waardoor het kustgebied van de Adriatische Zee voorlopig geen direct gevaar liep van een Turkse invasie. Maar 70 jaar later rukten de Turken weer op door de Hongaarse laagvlakte en wonnen zelfs de strijd tegen de Habsburgse macht in de Slag bij Mohacs, 1526. Daarna rukten ze op tot voor de poorten van Wenen, 1529. 

Wiener wordt protestant 

Paul Wiener werd in 1495 geboren in het hertogdom Krain, maar het is niet zeker in welke plaats: Krainburg of Laibach (het huidige Lubljana). Van zijn jonge jaren is niets bekend. Hij komt in beeld als hij zich op 13 oktober 1514 aan de universiteit van Wenen laat inschrijven voor studie in de theologie. Zes jaar later komt Wiener, goed onderlegd in de katholieke theologie – ook die van de kerkvaders – terug in Slovenië. Hij wordt Domheer van Laibach waar hij – tot zijn verwondering – veel collega’s aantreft met een open mind voor reformatorische ideeën. Daarnaast vervult hij ook de functies van vicaris-generaal en raadsheer aan het hof van de hertog. Zo’n tien jaar later wordt hij – formeel nog als rooms-katholiek geestelijke – lid van de Landdag. Maar die rooms-katholieke kleur houdt hij niet lang meer vast: hij sluit in de jaren ’30 in het geheim een huwelijk en ondersteunt diverse reformatorische activiteiten van Primoz Trubar die bekend staat vanwege zijn promoten van de Sloveense taal. 

Wieners evangelische boodschap klonk uiteraard door in zijn opbouwende, pastorale preken en ook zorgde hij voor reformatorische lectuur, die – waar nodig – door Truber in het Sloveens werd vertaald. Paul Wiener had zelf de gewoonte in het Duits te preken; daardoor klonk bij hem, sterker dan bij menig ander, de leer van Luther goed door. De geestelijke atmosfeer in de kring van de Domheren van Laibach werd gekenmerkt door veel kritiek op Rome en een behoedzame openheid voor de leer van de reformatoren. Dit in tegenstelling tot de heren van de stadsraad die in de jaren ’30 een arrestatiebevel uitvaardigden, dat echter niet werd uitgevoerd. 

Intussen probeerde de Rooms-katholieke kerk om Wiener met allerlei eervolle benoemingen en opdrachten in te kaderen in de bestaande structuren van kerk en stad, maar het werd steeds duidelijker dat deze voorganger daar niet veel mee op had. 

Gearresteerd

Nadat in het Duitse rijk de keizer een harde oorlog ontketende tegen zijn protestantse onderdanen en nadat hun militaire leiders grote verliezen kregen te verwerken – vooral de nederlaag in de Slag bij Mühlberg, 24 april 1547 – wilde de in 1544 aangetreden Laibachse bisschop Urban Textor, die als kerkleider zó op de hand was van de Habsburgse vorsten, dat de beide reformatorische predikers Truber en Wiener nu wel werden gearresteerd. Truber onttrok zich daaraan door de stad te ontvluchten – hij wist in Duitsland een nieuwe werkkring te vinden. De beide mannen waren ervan verdacht het Avondmaal onder twee gedaanten te hebben bediend en zich ook in andere kerkelijke zaken niet naar de wil van Rome schikten. Paul Wiener had na het overlijden van zijn eerste vrouw zelfs een tweede huwelijk gesloten. Wiener werd naar Wenen overgebracht en daar aan een verhoor door Urban Textor onderworpen. Deze ging aan de hand van de Apostolische Geloofsbelijdenis na in hoeverre Wiener zich van de kerkleer had losgemaakt. Hij kon weinig anders doen dan constateren dat zijn gevangene een aanhanger van de Augsburgse Confessie was geworden. Wiener werd geëxcommuniceerd en zijn vermogen werd geconfisqueerd. Intussen werden de akten van het verhoor naar koning Ferdinand gezonden. De gevangenistijd werd voor Wiener een bijna ondraaglijke last, zeker toen hij naar Laibach werd overgebracht. Er kwam uit deze stad een dringend verzoek deze geliefde prediker geen kwaad te doen. Veel reformatorische gelovigen in Slovenië waren bang dat Wiener de brandstapel of, iets milder, de onthoofding wachtte. Hij kreeg ook een troostbrief van de in Neurenberg dienende Lutherse prediker Veit Dietrich (1506-1549); deze kende de situatie in Slovenië, want hij had al eens aan Primus Truber een goede dienst bewezen door hem onderdak re verlenen op zijn vlucht voor de bisschop van Laibach. 

Wonderlijke wending

En toen gebeurde er iets wonderlijks: koning Ferdinand gaf de heren in Laibach het bevel om Wiener terug te brengen naar Wenen. Hij werd er nu een gevangene in het Franciscanerklooster. Wat hing hem boven het hoofd? Zijn zaak moest aan een nieuw onderzoek worden onderworpen, en wel door een koninklijke commissie van drie bisschoppen en vijf doctoren. De onderzoekscommissie stond onder leiding van de Weense bisschop Friedrich Nausea die een oude bekende was van Wiener. Een ander commissielid was een felle bestrijder van Wiener. Deze commissie stelde een overzicht samen van uitspraken van Wiener, maar toen begon er een juridisch gevecht: Wiener gaf aan dat hij zich niet herkende in de bewoordingen die de commissie had gehanteerd. Hij weigerde de tekst te ondertekenen. Daarop richtte Wiener zich met een verzoekschrift tot de koning, waarop op last van de vorst een nieuw verhoor plaatsvond. Ook nu liet Wiener weten dat hij de nieuwe tekst niet kon accepteren. Hij zond een nieuw bericht naar de koning met een nieuwe, verduidelijkende tekst van zijn ‘Bekenntnis’. Het wordt als handschrift bewaard in Hamburger stadsbibliotheek en heeft als opschrift: “Herrn Paulus Wiener Schriften, so er den Kun. Regyrung  überantw(ortet) hat . Inn Causa fidei. an. 1548, nachdem das Augsburger Interim publiziert war. Vide pag. 67.” Daarin ging Wiener als volgt te werk: hij liep de Twaalf Artikelen langs en legde vandaaruit de link met de actuele situatie van de kerk. Het was feitelijk Wieners persoonlijke geloofsbelijdenis die hij vanuit de Bijbel en met teksten van kerkvaders op een heldere manier had geformuleerd. Hij formuleerde zijn geloof zo, dat men het als ‘katholiek’ kon accepteren. De namen van Luther en Melanchthon kwamen slechts één keer voor, maar de tekst lijkt toch sterk beïnvloed door hun theologie. In de leer van de rechtvaardiging hield hij vol dat een gelovige alleen door geloof en niet zoor zijn goede werken voor God rechtvaardig was. Die goede werken waren een vrucht van de rechtvaardiging. 

In de hoop dat koning Ferdinand gevoelig was voor zijn wensen, gaf Wiener ook te kennen dat hij in bar slechte omstandigheden verkeerde, dat hij geen financiële middelen meer had en dat zijn lichamelijke conditie feitelijk ruïneus was. Bovendien kon hij niet over zijn boeken beschikken die hij nodig had voor zijn verdediging. Misschien kon de koning hem een nieuw onderkomen bezorgen. 

De verrassing was groot toen Wiener te horen kreeg dat hij door de koning werd begenadigd op voorwaarde dat hij zich niet meer in Wenen zou laten zien; anders gezegd: hij werd verbannen. En in de keus voor zijn nieuwe woonplaats was hij niet vrij: Wiener moest naar Oost-Hongarije, wat tot het staatsgebied van Ferdinand behoorde. Wiener accepteerde deze koninklijke eis en kon zijn gevangenis in 1548 verlaten. 

Hermannstadt / Sibiu

De nieuwe werkelijkheid van Paul Wiener in 1549 werd dat deel van Hongarije dat we kennen als Zevenburgen, dat door een uit de Middeleeuwen daterende invasie bewoond werd door Saksische edelen, boeren en buitenlui. Door het ernstige verlies van de Habsburgers in de Slag bij Mohacs (1526) had de Zevenburgse bevolking haar banden met de Habsburgers zó los gemaakt dat ze hun eigen voorman, Johannes Zapolya van Zevenburgen, als soeverein wensten. Deze maakte dan ook aanspraak op de Hongaarse troon. En bij zijn overlijden in 1540 had deze vorst dan ook aangegeven dat zijn zoon, Johannes Sigismund, deze ambitie zou overnemen. 

Mee daarom dacht koning Ferdinand een gebaar van goede wil te maken met het vrijlaten van Wiener en hem uitgerekend in Zevenburgen te stationeren. Nu was er in dit gebied al een duidelijk reformatorische beweging ontstaan door het optreden van Johannes Honterus en anderen. Wellicht zag Koning Ferdinand mogelijkheden om hieraan een halt toe te troepen. Maar het omgekeerde gebeurde. Het stadsbestuur van Hermannstadt (nu de Roemeense stad Sibiu) koos in 1547 voor de Reformatie zoals Honterus die zich voorstelde en waarvoor deze een kerkorde had opgesteld voor alle Duitse steden en gebieden in Zevenburgen. In de kerk van deze stad was in die tijd de evangelische pastor Matthias Ramser overleden; in de daardoor ontstane vacature werd Paul Wiener in 1549 als prediker aangenomen en in 1552 officieel aangesteld als stadspredikant; in 1553 werd hij daar ook superintendent (vergelijkbaar met bisschop). Daarmee werd hij, volgens de woorden van de synode, ‘het zichtbare hoofd’ van de reformatorische kerken in dit deel van Hongarije. Een van zijn collega’s uit Laibach stuurde hem een aantal in beslaggenomen goederen terug. 

Wiener deed zijn werk met voortvarendheid: hij liet verschillende mannen bevestigen als voorganger en predikant. Ze werden pas toegelaten tot hun ambt na een examen over de hoofdzaken van de christelijke leer. Zo kreeg de Reformatie vaste voet aan de Zevenburgse grond. De door Melanchthon in 1552 opgestelde Confessio doctrinae Saxonicarum ecclesiarum werd de theologische wegwijzer voor de kerken en hun herders. In de kerkleer over het Avondmaal maakte Wiener zijn keus voor de Lutherse zienswijze, in tegenstelling tot zijn Sloveense vriend Truber die zich had verenigd met de Zwitserse Avondmaalsvisie, zoals die in 1549 was geformuleerd door Bullinger en Calvijn in de Consensus Tigurinus (= de Overeenstemming van Zürich).  

Sibiu Romania 2010 Memorial Plaque Paul Stock Photo (Edit Now ...
Paul Wiener herdenkingsplakette

Overlijden

Toen brak in 1554 de pest uit in Hermannstadt, waarbij duizenden slachtoffers vielen. Op 15 augustus van dat jaar stierf Paul Wiener aan deze epidemie; zijn conditie bleek niet sterk genoeg te zijn om deze aanval te weerstaan. Zeer betreurd door zijn geloofsgenoten werd hij in Hermannstadt begraven. 

De kerken kozen Matthias Hebler als zijn opvolger; deze diende de Zevenburgse kerken van 1556 tot 1571. 

In het jaar 2009 heeft de Lutherse gemeente van Hermannstadt / Sibiu – samen met de Sloveense inwoners van Roemenië – een gedenkplaat voor Paul Wiener laten maken met teksten in het Sloveens, Roemeens en Duits. Zo blijft hij in de historie een plaats behouden in het grote geheel van de Reformatie van de 16de eeuw. 

Literatuur

Daniel Buda, ‘Paul Wiener – Hermannstadt/Sibiu’; in: Michael Welker c.s., Europa reformata. Leipzig 2016, 187=194

Ludwig Theodor Elze, ‘Paul Wiener’; in: Allgemeine Deutsche Biographie, Bd. 42, Leipzig 1897, 420-422

Karl Reinerth, ‘Das Glaubensbekenntnis Paul Wieners, des ersten evangelischen Bischofs der Siebenbürge Sachsen’; in: Archiv für Reformationsgeschichte, Jg. 67 (1976), 203-231.

Leo Jud: vriend en medewerker van Huldrych Zwingli

In de Reformatie die vanuit Zürich op gang kwam, domineren de namen van Huldrych Zwingli en Heinrich Bullinger. Beiden toonden een enorme inzet en grote daadkracht. Maar ze konden niet alles op eigen kracht. Gelukkig hadden zij ook medewerkers met bijzondere kwaliteiten – en daar was Leo Jud er één van! Zijn specifieke inbreng in het reformatorische Zürich lag met name op het gebied van het Oude Testament en het Hebreeuws. Maar hij liet zich ook horen en lezen over andere onderwerpen. En dat heeft men in Zwitserland geweten! 

Vormingsjaren

De achternaam Jud (ook wel: Judae) doet vermoeden dat Leo Joodse voorouders had, maar dat heeft hij nooit voor waar gehouden. En genealogisch onderzoek leverde ook geen nieuws op. Leo’s geboortejaar is 1482 en daarmee is hij een jaar ouder dan Zwingli en Luther. Zijn vader, Johannes Jud, was priester in het dorpje Guemar in het zuidelijke deel van de Elzas, niet ver van het tegenwoordige Sélestat (vroeger Duits: Schlettstadt). In die plaats ging Leo naar de Latijnse School. Hij vervolgde zijn studie vanaf 1499 in Bazel en daarna in Freiburg im Breisgau; zijn vakgebied was geneeskunde. Maar in 1505 ging hij, terug in Bazel, over naar de studie van de theologie, met als leermeester Thomas Wyttenbach. In die setting leerde hij de toen bijna afgestudeerde Huldrych Zwingli kennen en werd met hem bevriend. Van 1507 werd Leo Jud diaken aan de St. Theodoruskerk in Bazel, een ambt waarvoor hij in Rome zijn eerste priesterwijding ontving en die inzet vroeg in de dienst van de kerk, o.a. bij de mis en bij werken der barmhartigheid. Hierbij was ook van belang dat Leo Jud nu over een inkomen kon beschikken. Maar zijn studie was voor hem toch de grootste uitdaging. Zijn eerste bul was die van magister artium (= meester in de vrije kunsten) in 1512. 

Priester

Leo Jud werd daarop priester in St. Hippolyte, een dorp in de Elzas, iets ten westen van zijn geboorteplaats. Vandaar ging zijn kerkelijke loopbaan weer naar het Zwitserse bedevaartsoord Einsiedeln, hij werd in 1519 de opvolger van Zwingli die zijn parochie daar had verruild voor Zürich. De vrienden kwamen nu weer wat dichter bij elkaar te wonen. En dat had zijn belang: Zwingli begon vanaf zijn intrede in Zürich met de prediking volgens het (niet door de kerkleiding erkende) systeem van de lectio continua, d.w.z. de continue lezing van en verkondiging over een Bijbelboek van begin tot eind. Daarmee werd de eredienst een leerschool, waarin de prediker een hervorming nastreefde die als basis ging dienen voor de (komende) Reformatie. Leo Jud verrichtte in dat opzicht een werk dat minstens zo belangrijk was: hij begon met de vertaling van de Bijbel in de volkstaal. Daarnaast trok Erasmus aan zijn jas voor de vertaling van zijn tekst van de Evangeliën in het Duits. Ook zorgde Jud voor de vertaling van de Nieuwtestamentische Zendbrieven. 

Reformatorisch

Bij de overstap in 1523 naar Zürich, waar Leo Jud op aanbeveling van Zwingli tot Pfarrer van de St. Pieterskerk werd benoemd, bleek dat hij zijn overgang naar de Reformatie al had gemaakt. Hij begon zijn ambtelijk werk op 2 februari, vier dagen na het grote godsdienstgesprek van Zürich waarvoor Zwingli toen 67 Schlussreden opstelde die hij tegen de roomse partij verdedigde. De stadsraad van Zürich concludeerde na afloop dat Zwingli had gewonnen en daarmee had de reformatiebeweging de ruimte gekregen die ze wenste. Jud deed volop mee aan de door Zwingli ingezette Reformatie. In het najaar van 1523 trouwde Jud. Hij werd de vaste medewerker en raadgever van de reformator. Hij assisteerde hem bij de voorbereiding van het tweede grote godsdienstgesprek in Zürich, de disputatie van oktober 1523. 

De Profetie

Die medewerking kreeg vooral gestalte in zijn fundamentele bijdragen aan de zogeheten Profetie, een min of meer wetenschappelijk instituut waar men de grondtekst van de Bijbel bestudeerde en zo de predikanten hielp bij hun voorbereiding van de prediking. De naam ‘Profetie’ had Zwingli ontleend aan 1 Korintiërs 14, maar daar heeft het een iets andere betekenis dan die men er in Zürich aan gaf. Het was feitelijk een theologisch seminarie dat de bestudering van de Bijbel zo aanpakte dat de voorganger er bij het houden van de preek niet – zoals bij vrijgeesten en dopers wel tegenkwam – maar wat fantaseerde, onder de leus dat de Geest het hem wel zou ingeven wat hij spreken moest, maar dat er een voluit Bijbelse verkondiging plaatvond die haar basis had in de eenheid van de Heilige Schrift. De methode van het ‘Schrift met Schrift vergelijken’ lag aan deze preekvoorbereiding ten grondslag. 

Leo Jud was een bekwaam en talentvol Hebraïst en als zodanig feitelijk docent Oude Testament aan de Zürichse Profetie. Hij stelde voor predikanten en studenten diverse preekschetsen op. Deze dienst had een voorbeeldfunctie voor een goede voorbereiding van de kerkdiensten op zon- en feestdagen. Hierin werkte Jud samen met vakgenoten als Konrad Pellikan en Theodor Bibliander. Zij vormden het team dat in de jaren 1523-1529 werkte aan de Zürichse Bijbelvertaling. In die jaren kwam de nog jonge Heinrich Bullinger ook steeds meer in beeld. 

De Profetie kreeg later, na het sterven van Zwingli in 1531, onder de leiding van Bullinger de betekenis van de noodzakelijk geachte wetenschappelijke opleiding tot predikant, dus een soort theologische faculteit. Daarmee werd de populaire kijk op de profeet als ‘voorspeller’ radicaal omgeturnd in die waarin de profeet het Woord van God spreekt en op verantwoorde wijze uitlegt. 

File:Leo-Jud.jpg - Wikimedia Commons

Dichter en schrijver

Leo Jud deed nog meer: hij preekte zelf ook, hij dichtte verschillende psalmen en kerkliederen in de volkstaal en hij nam deel aan het officiële beraad in de Raad van Toezicht op het huwelijk, het ‘Ehegericht’. Verder vertaalde hij – uit het Latijn – geschriften van Augustinus, Thomas a Kempis, Luther, Zwingli, Bullinger en Calvijn. Zo kregen de niet-klassiek geschoolde gelovigen ook  toegang tot boeken met een fundamentele betekenis. 

In 1534 stelde Jud de Grote Catechismus op, die hij in 1541 echter inkortte; de achtergrond daarvan was het feit dat het catechetisch onderwijs in Noord-Zwitserland niet geliefd was, ook als men gebruik maakte van Juds Kleine Catechismus, bestemd voor de kleine kinderen.  

Jud bleef voortdurend werken aan een zo goed mogelijke vertaling van de Bijbel in het Zwitsers-Duits. Ook werkte hij mee aan de uitgaven van de reformatorische geschriften van Zwingli. In 1536 was hij een van de opstellers van de (eerste) Helvetische Confessie

Later stelde hij samen met Bullinger een kerkorde op voor het kanton Zürich. 

Leo Jud is overleden op 19 juni 1542 in Zürich. 

Literatuur

Carl Pestalozzi, Leo Judä. Nach handschriftlichen und gleichzeitigen Quellen. Elberfeld 860

Leo Weisz, Leo Jud. Ulrich Zwinglis Kampfgenosse. Zürich 1942

Karl-Heinz Wyss, Leo Jud. Seine Entwicklung zum Reformator, 1519-1523. Bern 1976

Nikolaus von Amsdorf: de eerste Lutherse bisschop van Naumburg

In het Oost-Duitse Saksen kende de Rooms-katholieke kerk tot in de 16de eeuw het bisdom Naumburg, ten zuidwesten van Leipzig. De laatste bisschop daar was Julius Pflug die in 1564 stierf, over wie we eerder schreven. Nu schenken we aandacht aan de eerste lutherse bisschop van Naumburg, Nikolaus von Amsdorf. Hij trad al vanaf 1542 op als een soort ‘tegenbisschop’ tegenover de door Rome aangewezen kerkvorst. Deze aanstelling is in zekere zin uniek, want met Amsdorf trad voor het eerst een lutheraan als bisschop op. Sinds die tijd kennen de Evangelische kerken van Duitsland bisschoppen, vaak dienend binnen de geografische grenzen van de voor-reformatorische bisdommen.  

Amsdorf als student en docent

Geboren op 3 december 1483 was Nikolaus von Amsdorf precies 24 dagen jonger dan Martin Luther; hij leefde 20 jaar langer dan de hervormer. De stad waar Nikolaus het levenslicht zag was Torgau aan de Elbe. Zijn vader Georg von Amsdorf was, evenals zijn grootvader, een hoge ambtenaar in dienst van de keurvorst van Saksen. Zijn moeder, Katharina von Staupitz, was een zus van de bekende Johann von Staupitz die als vicaris-generaal van de Augustijner orde de grote rol van biechtvader van Luther vervulde. De familie Von Amsdorf behoorde tot de elite van Saksen. 

Van Nikolaus is bekend dat hij als 14-jarige naar de Thomasschool in Leipzig ging, een in 1212 gestichte Latijnse school, waar de jongens in de kost waren. Het leerproces verliep vlot, want al na drie jaar werd Nikolaus aan de universiteit van Leipzig ingeschreven. Na zijn eerste wetenschappelijke graad te hebben behaald, ging hij in 1503 over naar de pas gestichte universiteit van Wittenberg, de Leucorea, waar zijn oom Johann von Staupitz als hoogleraar diende. Ook daar verliepen zijn studies, o.a. in de theologie en de filosofie, zeer succesvol. Hij werd  al spoedig benoemd tot decaan en docent. In 1516 werd hij bevriend met Luther die daar al enkele jaren als hoogleraar fungeerde. Een vriendschap met grote betekenis. 

Vriendschap met Luther

Het eerste schriftelijke bewijs van de nauwe verbondenheid tussen Amsdorf en Luther wordt gevormd door de Thesen(stellingen) die Amsdorf in 1516 opstelde naar aanleiding van de colleges, de zgn. Vorlesungen van Luther over de Brief aan de Romeinen. Toen Melanchthon om 1518 als docent aan de Leucorea werd verbonden, ontstond er een kring van reformatorisch gezinde geestverwanten – zoals Karlstadt en Linck – rond Luther, waar Amsdorf zich ook bij aansloot. Hij werd in de tijd na Luthers 95 stellingen een kordaat verdediger van de Bijbelse leer van de rechtvaardiging. In 1519 was hij een van de begeleiders van Luther naar het grote dispuut met dr. Eck in Leipzig. Terug in Wittenberg beijverde Amsdorf zich voor de afschaffing van de relikwieëndiensten aan de universiteit, waartoe ook besloten werd. Hij gaf een mooi boekje uit over de uitleg van het Onze Vader, zoals Luther die in zijn preken had aangereikt: Eyne christliche furbetrachtung so man will bethen das heylige vater unser (1519). De vriendschap tussen beide theologen werd steeds hechter. 

Amsdorf schrijft over de paus

De tocht naar de Rijksdag van Worms in 1521 maakte Amsdorf mee in het gezelschap van Luther. Toen de hervormer noodgedwongen op de Wartburg vertoefde – in ‘het rijk der vogelen’ – gaf Amsdorf samen met Melanchthon leiding aan de kerk in Wittenberg, hoewel hij ook niet kon voorkomen dat het radicalisme zich daar fel manifesteerde van mannen als Karlstadt en de Zwickauer profeten. 

Het leek erop dat Amsdorf op een speciale manier zelfs werd beïnvloed door de radicalen; hij ontwikkelde een bloedernstige eschatologische visie op de paus die hij als Antichrist schilderde, waarbij hij tevens aangaf dat de ondergang van de wereld aanstaande was. Dit zou gepaard gaan met opstanden tegen de keizer die zich tegen het evangelische geloof keerde. Zag Amsdorf hier de Boerenoorlog misschien al aankomen? 

Ook tegen dissidenten

Behalve de oud-gelovige rooms-katholieken kregen ook andere religieuze groepen van Amsdorf in scherpe bewoordingen te lezen hoe hij hun theologische opvattingen beoordeelde. Dat betrof vooral dissidente bewegingen zoals de doperse en de Zwingliaanse stroming in de Reformatie. Kinderdoop en avondmaal werden verdedigd met aan Luthers theologie ontleende argumenten, wat in het geval van Zwingli’s avondmaalsleer leidde tot steeds meer afstand tussen Luther en Zwingli en een misplaatste beoordeling van de Zürichse hervormer als geestdrijver. En waar Luther onbuigzaam was, gold dat ook van Amsdorf. 

Pastor in Maagdenburg

Op voorstel van Luther werd Amsdorf in 1524 benoemd tot pastor in Maagdenburg, waar hij als superintendent leiding gaf aan de invoering van de Reformatie. Als pastor was hij verbonden aan de St. Ulrichskirche. Dit was zo bedoeld door het stadsbestuur, hoewel de stad de zetel was van het prins-aartsbisdom – maar de verhouding met de aartsbisschop verslechterde uiteraard. De religieuze spanningen namen zelfs nog toe doordat de Zwingliaan Heinrich Knigge daar werkzaam was en ook de doperse voorman Melchior Hoffman er actief was. Amsdorf bekritiseerde in meer dan één geschrift de visie van Hoffman op de Openbaring; die werd als slecht onderbouwd en speculatief afgewezen. Intussen bleven de geestelijken aan de Dom nog preken in de geest van de goede werken. Amsdorf wist stap voor stap de kerkelijke samenleving naar zijn inzichten te hervormen en deed dat ook in Goslar en in een stadje bij Hannover. Hij handelde in overeenstemming met de kerkpolitiek van keurvorst Johann Friedrich van Saksen. Daar kwam de ijverige Amsdorf in een aantal geschriften openlijk voor uit. 

Naumburg komt in beeld

In 1541 koos het Domkapittel van Naumburg in de vacature van de overleden bisschop Philipp von der Pfalz de zeergeleerde Julius Pflug, maar diens indiensttreding stuitte op grote moeilijkheden. Al gold hij wel als reform-gezind, hij was en bleef rooms-katholiek. Nu was de keurvorst van Saksen, Johann Friedrich, niet van plan nog weer een roomse bisschop in zijn vorstendom te laten optreden.  

Al gauw kreeg Luther een voorstel van de keurvorst: deze wilde dat de zijns inziens bekwame Nikolaus von Amsdorf de bisschoppelijke zetel in Naumburg zou bezetten. Al kende de Evangelische kerk tot dan toe geen bisschopsambt, er was wel ruimte voor de figuur van een superintendent – en die deed vrijwel hetzelfde werk als een bisschop. Nu had Amsdorf deze functie als eens vervuld, dus was het voor hem geen groot probleem om aan de wens van de keurvorst en ook van Luther te voldoen. En zo werd Amsdorf op 20 januari 1542 door Luther zelf in de Dom van Naumburg ‘geordineerd en gewijd’ tot bisschop – de eerste binnen de Evangelische kerk. Amsdorf hield twee dagen later zijn intredepreek in de kloosterkerk van Zeitz. In deze plaats ging bisschop Amsdorf ook wonen, namelijk in het bisschoppelijk slot. De bevolking van het bisdom was intussen al in meerderheid Evangelisch geworden, al was er nog wel een rooms-katholieke elite.  

Oorlog

In 1546 brak de Schmalkaldische oorlog uit: Karel V zette alle sop alles om de protestantse vorsten en steden aan zich te onderwerpen. In de eerste jaren lukte hem dat. Ook Naumburg viel in handen van de troepen van de bondgenoten van Karel V. Amsdorf moest vluchten, hij ging wonen op een burcht die veilig leek. Maar toen die plek ook bedreigd en ingenomen werd, vertrok de bisschop tijdig naar het hem bekende Maagdenburg. Daar kwam hij in contact met de felle conservatieve lutheranen die weinig vertrouwen meet hadden in Melanchthon en alleen rekenden met de autoriteit van de inmiddels overleden Luther. 

De keizer kon intussen zijn wil opleggen aan veel Duitse territoria, waar hij zijn macht liet voelen door middel van het zgn. Interim. De protestanten die nu direct onder de Habsburgse macht vielen hielden weinig rechten over, maar tot uitroeien (door gedwongen overgangen tot de Rooms-katholieke kerk) kwam het niet. 

Gaandeweg de jaren van strijd verloor Karel steeds meer terrein en in 1555 moest hij erkennen zijn doelen niet te hebben bereikt. Het kwam in dat jaar tot de Vrede van Augsburg, waarbij het aan de Evangelische partij werd toegestaan hun religie in die regio’s uit te oefenen waar de wereldlijke overheid dat ook goed vond. “Wiens land, diens godsdienst”, was de leus.

Amazon.com: Nikolaus von Amsdorf: Champion of Martin Luther's ...

Eisenach

Omdat Naumburg al veel eerder dan die vrede weer in handen was gekomen van de protestanten kon Amsdorf na een korte onderbreking zijn ambt weer uitoefenen; maar als woonplaats koos hij nu voor Eisenach. Zijn taak heeft hij met veel nieuw beleid uitgevoerd. Hij liet het zwaardere werk, zoals de nodige visitaties aan plaatselijke gemeenten, over aan een jongere krachten, maar behield wel het toezicht. Amsdorf heeft in zijn laatste jaren nog verschillende werken van Luther heruitgeven. Zijn verstandhouding met Melanchthon werd er steeds slechter op; diens gematigdheid was de belangrijkste reden. De classicus overleed in 1560. 

Amsdorf stierf op 14 mei 1565 en werd begraven in Eisenach. De grafplaat in de Georgenkirche laat het wapen zien van de familie Amsdorf. In deze kerk werd 120 jaar later Johann Sebastian Bach gedoopt. 

Literatuur

Peter Brunner, Nikolaus von Amsdorf als Bischof von Naumburg: Eine Untersuchung zur Gestalt des Evangelischen Bischofsamtes in der Reformationszeit. (Schriften des Vereins für Reformationsgeschichte 179) Gütersloh 1961

Irene Dingel (Hg.), Nikolaus von Amsdorf (1483–1565): Zwischen Reformation und Politik. (Leucorea-Studien zur Geschichte der Reformation und der Lutherischen Orthodoxie 9.) Leipzig 2008. 

Jacob Sturm en Johannes Sturm: hervormingsgezinde Straatsburgers

We stellen de lezers twee heren voor die beiden de achternaam Sturm dragen en in dezelfde stad Straatsburg actief waren en ook nog in dezelfde tijd leefden, de eeuw van de Reformatie – al was de eerste wel 18 jaar ouder dan de tweede. Waren ze familie van elkaar? De heren worden, heel begrijpelijk, nog weleens met elkaar verward. Toch was hun dienst aan de samenleving verschillend, al raakten de politiek van de één en het onderwijs van de ander elkaar uiteraard wel. Hun streven was erop gericht het ware welzijn van de Straatsburgers te bevorderen. Dat was in de 16deeeuw bepaald geen sinecure. 

  1. Jakob Sturm

De volledige naam van de eerstgenoemde heer is Jakob Sturm von Sturmeck, in het Frans Jacques Sturm de Sturmeck. De naam Sturmeck is waarschijnlijk te verbinden met de locatie bij de Visserstoren in Straatsburg waar de familie een molen bezat. De uit de middeleeuwen stammende naam is later verkort tot Sturm, slechts enkele telgen van deze vooraanstaande familie dragen de volledige naam Sturm von Sturmeck. Zo ook ‘onze’ Jakob – hij moest onderscheiden blijven van die andere familie Sturm.  

Jakob zag het levenslicht op 10 augustus 1489 in Straatsburg, een stad die zich frank en vrij opstelde in het Duitse keizerrijk; het was alleen aan de keizer verantwoording schuldig = met een typisch Duitse term werd die positie als ‘Reichsunmittelbar’ bestempeld – en verder regelde men de stedelijke zaken in eigen verantwoordelijkheid.

Vader Martin Sturm was een patriciër die zonder veel ambitie zijn plaats innam in de Straatsburgse magistraat. Van moederszijde was de familie ook politiek actief, maar toch werd Jakob in eerste instantie voorbestemd voor een functie in de kerk. Daarvoor vervolgde hij na de Latijnse School zijn studie aan de universiteit van Heidelberg, waar hij onder leiding van de christen-humanist Jakob Wimpfeling zich van 1501-1504 verder bekwaamde in de vrije kunsten (artes liberales). Daarna werd gekozen voor de universiteit van Freiburg im Breisgau, waar Jakob van 1504-1508 theologie en ook rechten studeerde. Maar een keus voor een kerkelijk ambt maakte hij niet. Wel gaf hij soms onderwijs. 

Een werkkring gevonden

Jakob kon het zich permitteren een aantal jaren niets te doen. Hij hield zich alleen bezig met de boeiende ontwikkeling van het humanisme van Erasmus; een kring van jonge geleerden kwam zo nu en dan bij elkaar, veel van hen hadden Wimpfeling als leermeester gehad. Dat ‘nietsdoen’ duurde al met al tot 1517 – toen kwam het moment dat Jakob ging dienen als bibliothecaris en secretaris van graaf Heinrich von der Pfaltz, de proost van Ellwangen (in het oosten van het tegenwoordige Württemberg). Bij hem was hij actief tot november 1523 en deed veel bestuurlijke ervaring op. Maar de grootste ervaring was zijn ommekeer naar het Evangelie: Jakob werd een volgeling van Luther. Misschien had hij diens indrukwekkende dispuut in Heidelberg meegemaakt. Of waren het de grote verhalen daarna die duidelijk maakten wat Luthers ‘theologie van het kruis’ inhield? In ieder geval kon en wilde hij niet langer bij zijn voluit rooms-katholieke werkgever blijven. Deze Heinrich von der Pfalz werd in 1524 bisschop van Utrecht, later diende hij als bisschop van Freising.  

Terug in Straatsburg

Nu keerde hij terug naar Straatsburg, waar de Reformatie al begonnen was onder leiding van Matthias Zell, de theoloog en prediker aan de Münster van Straatsburg. Nu kreeg deze reformatorisch-gezinde prediker juist in 1523 nieuwe collega’s: Wolfgang Capito en Martin Bucer. Toen deze reformatoren naar verdere vernieuwing streefden, kregen zij de steun van de Raad van Straatsburg, 1 december 1523. Enkele maanden later, toen Jakob Sturm weer in Straatsburg woonde, liet hij zich kiezen tot lid van de Grote Raad, wat hem de mogelijkheid bood om de nu ingeslagen weg naar verdere kerkhervorming in goede banen te leiden. Dat betekende onder meer dat Sturm de Duitse Boerenoorlog, die zich ook aan de westzijde van de Rijn voordeed, zo ver mogelijk buiten de poorten van Straatsburg te houden. In deze tijd trouwde Jakob Sturm met de dochter van de Stettmeister (d.i. de eerste burgemeester) Hans Bock von Gersheim; maar zij overleed al in 1529, waarna Jakob niet een nieuwe huwelijkspartner heeft gezocht. In sommige perioden diende hij ook als burgemeester – na verkiezingen. 

Versterking van de Reformatie

Op twee fronten, het politieke en het kerkelijk-theologische, heeft Jakob Sturm zich ingezet voor het behoud en de versterking van de Reformatie. Dat begon heel duidelijk te worden in het jaar 1529. Als eerste letten we op zijn politieke streven. 

Als verantwoordelijk lid van de Raad van Dertien voor buitenlandse zaken werd Sturm afgevaardigd naar de Rijksdag van Speyer (= Spiers), 21 februari 1529. Dat Sturm daar vooral de zaak van de vrije rijkssteden naar voren bracht was uiteraard mede ingegeven door de vrees dat keizer Karel V aan sommige van die steden dat recht weleens kon ontnemen. En daarmee zou dan de Reformatie in Straatsburg veel verliezen, in de eerste plaats de inwoners van de stad, maar tegelijk ook de vele geloofsvluchtelingen uit Frankrijk, Duitsland en de Nederlanden. Een gelukkige omstandigheid was het feit dat Karel V internationaal klem kwam te zitten tussen zijn Franse rivaal koning Frans I en de oprukkende Turken in Midden-Europa. De keizer kon tegen de ketters geen vuist maken, ja hij moest zijn protestantse vorsten en steden zien te behouden, ook na hun Protestatio op de Rijksdag van Speyer, d.w.z. hun protest tegen de keizerlijke pro-roomse religiepolitiek. 

Ook het kerkelijk-theologisch aspect toont aan hoe Jakob Sturm bezig ging om de eenheid onder de Europese protestanten te bevorderen. Daarin stond hij in een vrijwel identieke denklijn als Philips, landgraaf van Hessen. Deze vorst nodigde alle leiders van de Reformatie uit op zijn hooggelegen kasteel in Marburg om met elkaar te spreken over theologische geschilpunten die zijns inziens een belemmering vormden voor politieke eendracht. In oktober 1529 kwam een heel bijzonder gezelschap naar Marburg; zo goed als alle reformatoren en hun medewerkers: Luther, Melanchthon, Zwingli, Oecolampadius, Bucer, Hedio, Osiander en nog vele anderen. Onder de meer politieke figuren zag men ook Jakob Sturm. De theologen confereerden over een groot aantal thema’s waarvan men meende dat daarin hun verschillen uitkwamen. Na enkele dagen bleek er een grote mate van overeenstemming te bestaan! Men hoopte dat dit ook zou blijken op het meest aangelegen punt van het Avondmaal, maar daarover werd men het niet eens. Als een soort slotdocument werden de 15 Marburger Artikeln opgesteld, waarvan het laatste artikel over het Avondmaal ging en waarvan een deel niet door alle gesprekspartners werd geaccepteerd. Met die restrictie zetten de deelnemers hun handtekening onder deze artikelen, waarmee toch de eenheidsgedachte benadrukt werd. In de praktijk kregen deze artikelen echter weinig status en al helemaal geen politiek effect. 

De Rijksdag van Augsburg 1530 liet zien dat de geloofseenheid tussen de protestanten niet bereikt was: de keizer kreeg drie afzonderlijke geloofsbelijdenissen aangeboden, de Lutherse, de Zwingliaanse en de belijdenis van vier steden waaronder Straatsburg. Jakob Sturm bood deze Confessio Tetrapolitana aan op de rijksdag. Hij verlangde dat de keizer de protestantse kerkgemeenschap zou dulden. De keizer schonk er geen bijzondere aandacht aan.

Jacob Sturm von Sturmeck - Wikipedia
Jacob Sturm

Reformatorisch politiek verbond

Voor Jakob Sturm vormden de ontwikkelingen in 1529 een belangrijk signaal: als de protestantse vorsten en steden in het Duitse rijk hun particularismen nu eens terzijde schoven en zich samen zouden richten op het gemeenschappelijke belang van het behoud van het protestantse geloof, dan zou de keizer hen niet zo gemakkelijk kunnen onderdrukken. Zo gebeurde het dat veel protestantse vorsten en steden na veel vijven en zessen het Schmalkaldisch Verbond oprichtten in februari 1531. Dat was voor Straatsburg met zijn politieke leider Sturm reden om zich daar ook bij aan te sluiten. En hij liet zich gelden: Sturm was in de jaren 1532 tot 1546 meestal aanwezig op de vergaderingen van de bondgenoten. Na 1546 werd de macht van het Schmalkaldisch Verbond enorm verzwakt doordat de keizer Maurits van Saksen aan zijn kant kreeg. Toen Karel V het Interim afkondigde, was ook Jakob Sturm als lid van de Raad genegen om een aantal roomse gebruiken in de kerk weer toe te laten. Deze pragmatische houding kon Martin Bucer was niet waarderen; hij wist naar Engeland uit te wijken. In 1552 wist Sturm te voorkomen dat zijn stad werd ingenomen door de Franse koning Hendrik II. Kort voort zijn overlijden op 30 oktober 1553 heeft Sturm nog meegemaakt dat de keizer de steun van Maurits verloor en daardoor zozeer aan macht inboette, dat de Reformatie haar verlies grotendeels weer kon wegwerken. 

Bibliotheek – academie – universiteit 

Samen met zijn naamgenoot (maar geen familielid) Johannes Sturm, over wie hieronder meer, nam Jakob in 1538 het initiatief tot de oprichting van een bibliotheek in het protestantse gymnasium. Dat kreeg een dusdanige uitwerking dat het gymnasium tot een breed wetenschappelijk centrum uitgroeide en na 40 jaar van keizer Maximiliaan II de status van academie kreeg, terwijl het in 1621 door keizer Ferdinand II tot universiteit werd uitgeroepen. 

Geloofsvluchtelingen

Toen in Frankrijk de geloofsvervolgingen meer en meer slachtoffers maakten (in de jaren ’30) nam de Raad van Straatsburg het besluit om 1500 Franse protestanten op te nemen en hen asiel te verlenen. Voor hen werd ook een kerkgebouw gereserveerd en een predikant gevraagd om hen pastoraal terzijde te staan. Die predikant werd de pas uit Genève verbannen Johannes Calvijn. Hoe zegenrijk diens werk is geweest in zijn Straatsburgse jaren is nauwelijks te beschrijven. Als pastor bezocht hij zowel directe geloofsgenoten (die hem misschien al kenden van zijn eerste editie van de Institutie) als ook verschillende families van wederdopers. Onder hen het gezin van Jean Stordeur en zijn vrouw Idelette de Bure uit Luik. De gesprekken van Calvijn met hen leidden ertoe dat zij zich aansloten bij de gereformeerde vluchtelingenkerk van Straatsburg. En nadat Jean Stordeur was overleden, kwam het zelfs tot een huwelijk tussen Calvijn en de weduwe Idelette de Bure.  

Jakob Sturm heeft zich met al zijn grote gaven ingezet voor de Reformatie in Straatsburg, wat tegelijk grote betekenis had voor die christenen in Europa die te maken hadden met onderdrukking en vervolging. 

Zijn naamgenoot Johannes Sturm heeft een vergelijkbare houding aangenomen als pedagoog en onderwijskundige. 

2. Johannes Sturm

Johannes kwam ter wereld op 1 oktober 1507; zijn geboorteplaats was Schleiden, de hoofdplaats van het gelijknamige graafschap in het hertogdom Luxemburg. Zijn vader diende als rentmeester van de graaf Dirk IV van Manderscheid. Johannes kreeg in Luik zijn eerste opleiding op een school van de Broeders des Gemenen Levens; daarna werd gekozen voor universitaire studie in Leuven. Daar kreeg hij de smaak te pakken om zich in de werken van Erasmus te verdiepen. Het maakte Johannes Sturm in eerste aanleg tot een volwaardig christen-humanist. Intussen werkte hij in zijn eigen drukkerij aan uitgaven van verschillende Griekse schrijvers. Het gaf hem niet alleen bekendheid, maar het kwam ook zover dat hij een benoeming kreeg tot professor in de klassieke talen en de logica aan het door koning Frans I in 1530 opgerichte Collège Royal in Parijs – een frisse tegenhanger van het als somber bekendstaande Collège de Montaigu. Sturm was het eens met de pedagogische en onderwijskundige inzichten van zijn Wittenberger collega Philippus Melanchthon. En daarmee liet Johannes Sturm ook merken dat hij in de zaak van de religie de keus gemaakt had voor de Reformatie. Hij was ook daarin een zelfstandig denker, die zich niet automatisch bij een van de leidende reformatoren aansloot. Toch kregen de geschriften van Martin Bucer grote invloed op Sturm – het werd de eerste verbindingslijn naar Straatsburg. Intussen was het de grote vraag hoe lang hij het als protestant kon volhouden in Parijs? 

Naar Straatsburg

In het jaar 1537 kreeg Johannes Sturm een eervolle uitnodiging van Jakob Sturm en Martin Bucer; ze wilden hem overhalen om naar Straatsburg te komen en daar het onderwijs in reformatorische geest in goede banen te leiden. In deze vrije Duitse rijksstad leefde bij veel reformatorische leiders de grote wens een eigen gymnasium op te richten waar de eerste beginselen werden onderwezen van niet alleen de klassieken in het algemeen maar ook van de klassieken die voor de reformatorische theologie van fundamenteel belang waren – onder hen kerkvaders zoals Augustinus. De opleiding zou de jongens – meisjes kregen dat onderwijs nog niet – de basis verschaffen voor universitaire studie in Basel, Genève, Heidelberg en andere steden in Zwitserland en Duitsland. Een nieuwe generatie theologen, juristen en medici zou zich straks in Europa manifesteren.

De 30-jarige Sturm nam de uitnodiging aan. En al in 1538 kwam het in Straatsburg tot de oprichting van het protestants gymnasium. De stad had kennelijk genoeg financiële middelen om deze schoolstichting te realiseren. 

Onderwijsvernieuwing

Johannes Sturm werd de eerste rector van dit gymnasium en schreef voor zijn school een verrassend nieuw leerplan, bedacht nieuwe lesdoelen en schreef de daarbij behorende nieuwe lesmethoden voor. Een van de nieuwigheden was het leerstof-jaarklassen-systeem, een forse correctie op de oude manier van lesgeven aan alle pupillen, of ze nu gevorderden waren of nieuwkomers. Overigens had Sturm dit idee al opgedaan n in de school te Luik; immers deze vernieuwing was door de Zwolse scholarch en Moderne Devoot Jan Cele († 1417) bedacht met het doel meer orde en grip te krijgen op de vorderingen van de schoolgaande jeugd. Deze werkwijze was intussen op veel scholen van de Broeders des Gemenen Levens in Europa doorgevoerd en sloot goed aan bij de eisen van de moderne tijd. De nieuwe school stond open voor leerlingen vanaf hun 7delevensjaar; zij kregen vooral les in het Latijn, welke taal ze moeste konden lezen, schrijven en spreken. De totale schoolperiode duurde op zijn minst 9 jaar en kon worden verlengd met 5 jaar voor het volgen van colleges en speciale lezingen – dit alles uiteraard in het Latijn. 

De ‘technische’ verbetering in de schoolordening ging gepaard met de fundamentele oriëntatie op de levenstaak van de wetenschappelijk gevormde mens – deze diende zich bewust te zijn van de christelijke basishouding die tot uitdrukking kwam in de spreuk sapiens atque eloquens pietas, d.w.z. godsvrucht met wijsheid en welsprekendheid gehuwd (aldus de weergave van H. Bavinck). Calvijn, die juist in 1538 naar Straatsburg was gekomen zal deze nieuwe school gezien hebben als een uitstekend middel in Gods hand om kerk en samenleving te dienen zoals God dat eiste. Calvijn en Sturm werden bevriend met elkaar. 

Johannes Sturm: reformatorisch onderwijsman - Kerk & religie - RD.nl
Het Sturm-Gymnasium

Het gymnasium van Sturm maakte furore en werd tot voorbeeld gesteld voor alle reformatorische gymnasia in Duitsland en Zwitserland. In 1567 werd de school verheven tot academie, waarbij het promotierecht ook werd toegekend. De academie trok veel jonge studenten uit heel Europa, onder hen de uit Brugge afkomstige Franciscus Gomarus die met zijn ouders gevlucht was voor de inquisitie in Vlaanderen. 

Moeilijke jaren

Maar in de jaren ’70 kwamen er rondom de academie spanningen aan het licht: enkele lutherse theologen – Johannes Marbach en Johannes Pappus met een paar collega’s – vonden het calvinisme van Sturm een verhindering voor de door hen gewenste kwaliteit van het christelijk onderwijs. Na diverse mislukte pogingen om tot overeenstemming te komen eisten zij het vertrek van Johannes Sturm. Dat werd doorgezet in 1581/82 toen Sturm als rector werd afgezet. 

De laatste levensjaren van de ex-rector waren dramatisch: hij leefde in armoede en elke vorm van waardering leek nu te ontbreken. Ook speelde mee dat Sturm steeds meer de gevolgen ondervond van toenemende blindheid. Op 3 maart 1589 overleed Johannes Sturm in Straatsburg. 

Door de meeste kenners van ‘historische pedagogiek’ wordt de naam en de invloed van Johannes Sturm met respect vermeld. Zij die het niet met hem eens waren beoordeelden zijn taalonderwijs als ‘lijfeigenschap van het Latijn’. Overigens zou het nog tot ver in de 19de eeuw duren voor het Latijn definitief het veld ruimde voor de taal van het land waar de universiteit zich bevond. 

Strassburg, 300 Jahre Gymnasium - Münzen 2019/09/26 - Starting ...

Literatuur

Matthieu Arnold, Johannes Sturm (1507-1589). Tübingen 2009

H. Bavinck, Paedagogische beginselen. Kampen 1917 (tweede druk), p. 51 vv. 

William Boyd, Geschiedenis van onderwijs en opvoeding. Utrecht/Antwerpen 1972, reg. 

Thomas A. Brady, Protestant politics; Jacob Sturm (1489-1553) and the German Reformation. New Jersey 1995

Bernd Schröder (Hg.), Johannes Sturm (1507-1589), Pädagoge der Reformation. Jena 2009

Otto Winckelmann, ‘Jakob Sturm’; in: Allgemeine Deutsche Biographie, Band 17. Leipzig 1894

Theobald Ziegler, ‘Johann Sturm’; in: Allgemeine Deutsche Biographie. Band 37. Leipzig 1894. 

Peter Martyr Vermigli: Italiaans reformator tot ver buiten Italië

Wat heeft Italië bijgedragen aan de Reformatie? Was dat land, waar paus en inquisitie bijna alles te vertellen hadden, niet extreem gevaarlijk voor iemand die de Reformatie welgezind was? Italië was niet het meest in aanmerking komende land – maar toch! Ook daar werkte de Geest van God! 

Inleiding

De man die we hier aan de lezers voorstellen, kortweg Vermigli, behoort tot de Italiaanse reformatoren. Maar hij geniet in Nederland nog niet veel bekendheid, zijn geschriften zijn ons taalgebied nauwelijks binnengedrongen. Maar dat is aan het veranderen! Er is namelijk een Nederlandstalig boekje over hem verschenen met een tekst van de reformator zelf! Een en ander zal  een leerzame ontdekking opleveren. 

Eerst geef ik nu een schets van zijn leven en werk; aan het slot daarvan wil ik aandacht besteden aan het boekje dat ons zowel de persoon als de opvattingen van deze reformator dichterbij brengen. 

Vermigli en Florence 

Als Piero Mariano Vermigli werd hij geboren in Florence, vermoedelijk  op 8 september 1499 (of 1500). Hij was de oudste zoon van schoenmaker Stefano di Antonio Vermigli en Maria Fumantino. 

Wie Florence zegt, brengt het vrijwel direct in verband met Renaissance en Humanisme. De stad was de hoofdstad van Toscane en deze regio vormde sinds 1115 een (min of meer) zelfstandige republiek, waar vanaf 1434 het bankiersgeslacht De Medici regeerde. De meeste telgen uit deze rijke familie hadden grote belangstelling voor schilderkunstbeeldhouwkunstarchitectuur en literatuur. In de 16de eeuw traden drie pausen uit deze familie op als kerkvorst, waarvan de eerste heel bekend werd: Leo X die Luther in de ban deed. De stad Florence was modern-rooms, d.w.z. de geestelijke toestand van de kerk was minder belangrijk dan de materiële. In zo’n cultuur werd Piero Vermigli geboren. 

Het klooster in

Piero kreeg op de Latijnse School van Florence zijn eerste lessen in de klassieken, terwijl zijn moeder hem al de eerste beginselen van het Latijn had bijgebracht. Hij was al jong geïnteresseerd in theologische vragen en daarom was de intrek in het klooster geen straf voor hem. Dat werd in 1514 het klooster Badia Fiesolana van de Augustijner Koorheren in het naburige Fiesole. Daar had men een grote bibliotheek. Als abt diende daar de befaamde geleerde Aegidius van Viterbo (1469-1532), een man die kritisch stond tegenover de modern geworden kerk. Hij had al jaren geijverd voor kloosterhervorming en eiste van zijn monniken dat ze de Bijbel uit het hoofd kenden! 

Aan het einde van zijn novitiaat nam Piero hier als voornamen aan Pietro Martire, in het Latijn Petrus Martyr, de tweede naam als herinnering aan de martelaar Petrus Martyr van Verona die in 1252 door Milanese (ketterse) katharen was gedood. 

Universiteit van Padua

Na enkele jaren werd Peter Martyr (= de internationaal gehanteerde naam) overgeplaatst naar Padua waar hij zich inschreef aan de universiteit. Fe filosofie van Aristoteles voerde er de boventoon. Dat hield in dat de scholastieke methode – waarin o.a. de grote Thomas van Aquino zijn theologie had gegoten – nog altijd werd toegepast; tevens dat de moderne denk- en redeneermethoden er niet welkom waren. In Padua leerde Peter zich het Grieks, vooral om de teksten van Griekse kerkvaders in de oorspronkelijke taal te kunnen lezen. 

In Padua kreeg Peter Martyr ook het oeuvre van het Latijn schrijvende kerkvader Augustinus in handen, waardoor hij een theologie leerde kennen die niet was ‘ingepakt’ in de denkkaders van de Scholastiek. In een verfrissend Augustijnse context gaf hem dat denkruimte. Hij ging ertoe over het Nieuwe Testament te lezen in de grondtaal; de Vulgaat was voor hem maar een hulpmiddel van magere kwaliteit. De edities van Erasmus’ Nieuwe Testament in 1516 en volgende jaren waren zeer welkom. In Padua werd Peter Martyr Vermigli gepromoveerd tot doctor in de theologie, 1525. Zijn bekwaamheden werden zó gewaardeerd dat hij benoemd werd tot prediker; de verkiezing daarvoor werd gehouden op 29 april 1526, de feestdag van de martelaar waaraan Peter zijn naam te danken had. Tot 1535 bleef hij in Padua doorstuderen. Wel kreeg hij de ene na de andere kerkelijke benoeming. Maar hij kon veel aan. Terwijl hij tijdelijk dienstdeed in Bologna leerde hij daar met hulp van de Joodse arts Isaäc het Hebreeuws. Hij werd doorkneed in de joodse cultuur en de daarbij behorende religieuze teksten waardoor hij de bijnaam ‘de grote rabbi’ kreeg. Weer ging er een deur open naar de Heilige Schrift. Zou het bij Vermigli blijven bij veel ‘technische’ kennis van de Bijbeltalen? Of zou het licht van het Evangelie nog echt doordringen in zijn hart? 

Naar Napels

In 1537 vertrok Vermigli naar Napels; hij was benoemd tot abt van het klooster St. Petri ad aram, waar volgens de traditie de apostel Petrus op weg naar Rome ooit gepreekt had en de sacramenten van doop en avondmaal bediend aan de eerste Napolitaanse christenen. Een stenen altaar (Latijn: ara) zou de plek zijn geweest waar Petrus het brood brak en de wijn schonk. Daarom trok de kerk heel veel pelgrims: een dergelijk relikwie zag men niet elke dag. En bovendien leverde het een aflaat op. Maar van dit soort uiterlijkheden was de nieuwe abt niet gediend. Daarin kreeg hij steun van de Spaanse vluchteling (voor de inquisitie) Juan de Valdés (ca. 1500-1541). Deze werkte toen in Napels voor de keizer als inspecteur van de keizerlijke verdedigingswerken. Zijn villa werd een centrum van gelovigen die streefden naar ‘inwendige vernieuwing’. Ze kwamen daar om er samen over te spreken en voor elkaar te bidden. Bij die gelegenheden gingen naast allerlei spirituele literatuur ook reformatorische boeken van hand tot hand: van Luther, Zwingli en Bucer; men besprak hun teksten. Voor Vermigli stond de eerbied voor de Bijbel als het Woord van God centraal: Sola Scriptura

De eerste stap naar de Reformatie

In het gezelschap van de groep van Valdés kreeg ook Vermigli na aankomst in Napels een plek. En daar gebeurde het dat Vermigli de weg naar de Reformatie vond en die ook insloeg. Die werd versterkt door zijn kennisname van enkele Bijbelcommentaren van Martin Bucer, de hervormer van Straatsburg. 

In Napels merkte men dit goed aan de preken van Vermigli: hij liet nieuwe dingen horen vanuit de ene Bron die de kerk heeft om daaruit te leven. In twee kerken per zondag verkondigde Vermigli ‘de nieuwe leer’. Onder zijn gehoor bevond zich de Italiaanse edelman Galeazzo Caracciolo, de markies van Vico: ook hij kwam onder bekoring van de samenkomsten bij Valdés. Na zijn bekering tot de Reformatie vertrok hij naar Duitsland waar hij de geschriften van Luther onderzocht. In 1551 ging de markies naar Genève, waar hij de eerste kerk voor Italiaanse protestanten stichtte. 

Maar intussen braken er in 1541 voor Vermigli moeilijke tijden aan. Het preken werd hem verboden. Maar een openlijk vonnis kwam er niet dankzij invloedrijke vrienden – onder hen niemand minder dan de reform-kardinaal Gasparo Contarini. 

Naar Lucca

Vermigli kreeg in 1541 een benoeming tot abt van het klooster San Frediano in Lucca, een stad in Toscane (San Frediano was bisschop van Lucca geweest, 6de eeuw). Als taak kreeg Vermigli het geven van colleges in de theologie, waarin hij (in het Latijn) de Brieven van Paulus behandelde en in de avonduren de Psalmen besprak. Bijbelboeken die door alle reformatoren, Luther voorop, ook waren onderzocht en behandeld – met gerote gevolgen voor kerk en theologie. 

Op zondag preekte Vermigli in het Italiaans op een manier die de inwoners van Lucca – en plaatsen in de omgeving – best konden waarderen. Maar ook hier stak het verzet de kop op. Al in 1542 werd Vermigli beschuldigd van het uitdragen van reformatorische ideeën. Hij wist met enkele geestverwanten naar Zwitserland te vluchten.  Maar hij vergat zijn christenen in Lucca niet: hij stuurde hen zijn pas geschreven verklaring van de Apostolische Geloofsbelijdenis als afscheidsgroet. Over dit nu in het Nederlands vertaalde boekje meer aan het slot van dit artikel. 

Overigens is het ook vermeldenswaard dat in het voetspoor van Vermigli veel meer Italianen wegens de vervolgingen de weg naar Zwitserland kozen. Onder hen de families Diodati en Turrettini, van wie enkele nakomelingen belangrijke bijdragen leverden voor de verbreiding en verdieping van de Reformatie. De in Genève werkzame dogmaticus Turrettini (1623-1687) werd vooral bekend door zijn gereformeerde dogmatiek, de Institutiones theologiae elencticae (1679-1685). 

Straatsburg

Via tussenstops in Zürich en Bazel, waar voor hem geen dienstbetrekking openstond, reisde Vermigli op uitnodiging van Bucer door naar Straatsburg. De ontmoeting tussen beiden was alsof ze elkaar al goed kenden. En dat was voor Vermigli wel enigszins het geval na zijn bestudering boeken van Bucer. Deze hervormer van Straatsburg schakelde Vermigli zo snel mogelijk in: de Italiaan kreeg het verzoek colleges te geven over het Oude Testament – nodig na het overlijden van Wolfgang Capito in november 1541. Zo werkte Vermigli van 1542-1547 in Straatsburg met veel genoegen. De relatie met Bucer groeide uit tot een warme vriendschap. Dat kwam mee door de grote gaven die Vermigli in zijn colleges uitstalde: dat was kwaliteit van de bovenste plank. 

File:Peter Martyr Vermigli by Meyer.jpg - Wikimedia Commons

Naar Oxford

In 1548 vertrok Vermigli naar Engeland, genoodzaakt door de machtspolitiek van keizer Karel V. Hij had een uitnodiging ontvangen van de reformator en Anglicaanse aartsbisschop Thomas Cranmer om theologisch hoogleraar in Oxford te worden. Hij kreeg tot taak de studenten meer vertrouwd te maken met het gedachtengoed van de Reformatie. Daarvoor ging Vermigli te werk met een nadere verklaring van enkele brieven van de apostel Paulus – eerst die aan Korinthe, daarna die aan de Romeinen. Met de uitleg van de eerste brief aan Korinthe bereikte Vermigli dat men geen bijzondere waarde meer toekende aan het celibaat voor geestelijken. Ook legde hij de leer van het Avondmaal zo uit dat men geen geloof meer hechtte aan de roomse leer van de transsubstantiatie (brood en wijn veranderen in lichaam en bloed van Christus). Maar Vermigli had ook ernstige bezwaren tegen de Lutherse opvatting van het Avondmaal, de leer van de consubstantiatie. 

In zake de leer van de rechtvaardiging van de zondaar (door het geloof alleen) was Vermigli van mening dat er een drievoudige rechtvaardiging bestond: a. de vrijspraak van de schuld; b. de wedergeboorte; c. de heiliging. Hierover had Luther een vergelijkbare mening, maar of Vermigli die ook kende is niet bekend. Het staat in ieder geval vast dat de Italiaanse hervormer en ook Luther hierbij niet dachten aan ook maar enige verdienstelijkheid van goede werken. Hier bleef het adagium overeind van het sola gratia.  

De door Vermigli ontwikkelde leer van de uitverkiezing kenmerkte zich door de oriëntatie op de werken van Augustinus, waardoor hij de leer van de vrije wil tot het goede afwees. Vermigli was een overtuigde tegenstander van het (semi-)pelagianisme. Hij verwierp dan ook de opvatting dat de mens een zekere mate van autonomie bezat om het heil van God te ontvangen. De mens wordt alleen maar door de verkiezende God uit vrije genade gerechtvaardigd. 

Terug naar Zwitserland

Toen in Engeland na het overlijden van de jonge koning Eduard VI de politieke verhoudingen zo grondig veranderden ten gunste van de rooms-katholieke koningin Maria Stuart – felle vervolgingen waren na 1553 aan de orde van de dag – werd het voor Vermigli tijd om terug te keren naar veiliger oorden. Hij koos voor Zürich, waar Bullinger leiding gaf aan de kerk. Van Calvijn – met wie hij in regelmatige correspondentie stond – kreeg hij de uitnodiging om in Genève pastor te worden van de gereformeerde gemeente van Italianen. Maar hij bleef in Zürich om daar de lege plaats van de oudtestamenticus Konrad Pellikan in te nemen, hij werd ook hier hoogleraar Oude Testament. Toch bleef hij ook pastor, wat bleek toen in Zürich een groep geloofsvluchtelingen uit Locarno was aangekomen. Vermigli heeft hen als zijn broeders en zusters zo goed mogelijk gediend als hun geestelijke leidsman.

Op 12 november 1562 overleed Peter Martyr Vermigli in Zürich aan een longaandoening; zijn eerste vrouw, Catherine Dammartin, een ex-non uit Metz, met wie hij in 1544 was getrouwd in Pisa, was in 1553 in Oxford kinderloos gestorven. Vermigli trouwde zes jaar later met de Italiaanse ex-non Catharina Merenda uit Brixen, in welk huwelijk een dochter werd geboren.  

Vermigli had tot ver buiten zijn vaderland het Woord van God onderwezen aan nieuwe generaties. Als zijn belangrijkste werk beschouwt men zijn Loci Communes, een dogmatiek die pas in 1576 in Engeland werd gedrukt. In 2007 hielden theologen een internationaal congres over Vermigli in het Canadese Montreal. Deze reformator mag niet vergeten worden! 

Impressie van een fijn klein boekje

Nog niet zo lang geleden gaf uitgeverij De Banier een door Vermigli geschreven boekje uit met daarin zijn uitleg van de Twaalf Artikelen, ofwel het Apostolicum. Zonder twijfel een primeur voor ons land. De oudste editie is van 1544 te Basel; op dat moment werkte hij al in Straatsburg. Het boekje kwam uit in het Italiaans, daarmee bedoeld voor een breed publiek, feitelijk voor zijn broeders en zusters die in Italië leefden onder de permanente dreiging van de inquisitie. Het was een hartelijke groet met de sterke bedoeling de geloofsverbondenheid onder woorden te brengen, juist als de tijden moeilijk waren. Zo heeft het ook later gediend ter bemoediging; de volgende editie verscheen in het Engels in 1578; op deze uitgave is de Nederlandse editie gebaseerd. 

De eigenlijke tekst telt nog geen 100 bladzijden. In de nu uitgegeven editie treft men voorafgaand aan de bespreking van de Geloofsbelijdenis wel enkele bladzijden inleiding en toelichting aan – ook nodig om de onbekendheid van de auteur enigszins op te heffen. 

Als een soort catechismus bedoeld, geeft de auteur ons een helder inzicht in de betekenis van de Twaalf Artikelen. Elke paragraaf biedt wel een aantal verrassende doorkijkjes in de manier van uitleggen door Vermigli. Zoals hij schrijft over de menswording van Christus kan men die het beste plaatsen tegenover de toenmalige ketterse opvattingen van doperse en Sociniaanse stromingen. En ketterse opvattingen merkt men vandaag ook op: er is een sterke hang om in volkomen vrijheid van denken zelf een beeld te schetsen van Christus of van de Heilige Geest. Maar Vermigli doet daar niet aan mee: hij laat de Heilige Schrift spreken. En daarin vertoont hij de sterkst mogelijke overeenkomst met de andere reformatoren in Europa. 

Literatuur

Petrus Martyr Vermigli, IK GELOOF. Een eenvoudige verklaring van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Vertaald door C.L. Freeke.  Apeldoorn 2018 

Klaus Sturm, Die Theologie Peter Martyr Vermiglis während seines eersten Aufenthalts in Strassburg 1542-1547. Neukirchen-Vluyn 1971

Michael Baumann, Petrus Martyr Vermigli in Zürich (1556-1562). Göttingen 2016

Mathurin Cordier, van leermeester tot vriend van Calvijn

Op vrijdag 8 september 1564 overleed in Genève de gereformeerde pedagoog Mathurin Cordier op de hoge leeftijd van 85 jaar. Nu 450 jaar geleden. Ieder die de biografie van Johannes Calvijn ook maar een beetje kent, is hem als diens docent tegengekomen. Cordier was een zeer toegewijd onderwijsman, die zijn leerlingen dag in, dag uit, kneedde in de regels van het klassieke Latijn. Tijdens de les gaf hij zijn pupillen ook een helder zicht op ‘de leer van Christus’. Wat dat uitwerkte, niet alleen op de jeugd, maar ook op hem zelf, willen we nagaan in onderstaand levensverhaal. 

In Amersfoort-Zuid treft men een scholengemeenschap aan die naar hem genoemd is: het Corderius College (met als dependance het Farel College, ook in Amersfoort).  

Boerenzoon

Mathurin Cordier is vermoedelijk in 1479 geboren in een arm boerengezin in het Franse plaatsje La Perrière (Normandië). De armoede weerhield de ouders niet hun zoon een opleiding te laten volgen die bij zijn begaafdheid paste. Hij ging naar Parijs en studeerde ijverig en zo verwierf hij zijn eerste diploma in de ‘Artes Liberales’, de ´vrije kunsten´, d.w.z. in de drie taalvakken: grammatica, dialectica (of logica) en retorica – samen het Trivium; en in de vier rekenvakken: aritmetica, geometrica, musica (of harmonieleer) en astronomia – samen het Quadrivium. 

Vervolgens ging Cordier theologie studeren. En daarna diende hij als priester in de parochie van Rouen. Daar bleef hij studeren, nu vooral in de klassieke talen, waarvan de grammatica hem enorm boeide. Bij dit alles kreeg de geest van het christelijk humanisme steeds meer vat op hem: ook hij wilde ‘terug naar de bronnen’ (ad fontes) om zo tot ‘de diepste wijsheid van Christus’ door te dringen. 

De methode van de vriendelijkheid

Cordier gaf in 1514 zijn priesterambt op en trok weer naar Parijs, waar hij op diverse locaties les ging geven. Op het Collège de la Marche zat in 1523 de 14-jarige Johannes Calvijn uit Noyon onder zijn gehoor. De twee konden het goed met elkaar vinden. Dat was niet in de laatste plaats te danken aan de uiterst vriendelijke manier van lesgeven van magister Cordier. Het was zijn weloverwogen mening dat je de kinderen door strakke methodiek, gepaard met vriendelijkheid, tot je vak kon trekken. 

Calvijn, die al op 6-jarige leeftijd zijn moeder had verloren, voelde zich vanaf de eerste dag sterk aangetrokken tot Cordier. Deze gaf zijn pupillen niet alleen theoretische kennis mee, maar bepaalde hun gedachten ook bij wijze uitspraken en lijfspreuken, maar vooral bij ‘de leer van Christus’, waarin vroomheid, zachtmoedigheid en bovenal liefde tot God de wezenlijke kenmerken vormden. Typerend is Cordiers gedichtje: 

Een goed scholier ervaart zijn vreugd

in God, zijn Woord en in de deugd;

losbandigheid bekoort hem niet, 

hij leert te doen wat God gebiedt. 

Deze wijsheid stond in schril contrast met de praktijk op veel Latijnse scholen, waar, volgens Cordier, de wijsheid van Christus nauwelijks in tel was. Waar de geest van de wereld de grootste invloed had. Naast de ouders moest de school de losbandigheid van de kinderen zoveel mogelijk beteugelen. Als leerlingen moesten zij een waarlijk christelijke vorming ondergaan. Dat was alleen mogelijk vanuit de liefde van Christus voor kinderen. Zó wilde Cordier het onderwijs vernieuwen. 

Evangelisme

Mathurin Cordier voelde zich sterk aangetrokken tot de ideeënwereld van het ‘evangelisme’. Deze term is door de Franse historicus Imbart de la Tour in 1905 bedacht; die duidt op een geestelijke houding, verwant aan het christelijk humanisme, die zich laat leiden door de zuiver-evangelische waarheid over het verlossingswerk van Christus. In Frankrijk was de hooggeleerde Jacques Lefèvre d’Étaples (= Jacobus Faber Stapulensis, ca. 1458-1536) de onbetwiste voorman. Hij wordt vaak aangeduid als de Franse voorloper van de Reformatie. Lefèvre stelde bijbelse vroomheid boven  de wetenschap, waarmee hij aangaf dat de wetenschap dienstbaar zou moeten zijn aan het ware christen-zijn. Het vormt de kern van het Franse evangelisme, dat een kritische houding aanneemt tegenover de kerkleer. 

Lefèvre was sinds 1508 geconcentreerd bezig met het grondig bestuderen van de Bijbel, wat er toe leidde dat hij in 1523 zijn Franse vertaling van het Nieuwe Testament kon publiceren. 

De eerste brandstapel 

Overigens was in Frankrijk het jaar 1523 het toneel van de eerste brandstapel voor iemand die verdacht werd van sympathie voor het Lutheranisme. Het was de 40-jarige augustijner monnik Jean Vallière die in Parijs het offer van zijn leven bracht, Deze geestelijke had connecties gehad met Lefèvre d’Ëtaples, waardoor het evangelisme in Frankrijk als een pro-Lutherbeweging werd gezien. 

Maar Lefèvre had het geluk dat hij voorname beschermers had, onder wie koning Frans I en enkele vrouwen in de kring van de koninklijke familie. Ook kreeg Lefèvre de hoge functie als secretaris-generaal van bisschop Guillaume Briçonnet, wiens bisdom Meaux (ten noorden van Parijs) een belangrijk centrum werd van voorzichtige theologische vernieuwing in protestantse zin. Briçonnet was overigens een oud-leerling van Lefèvre. En Mathurin Cordier? Hij volgde deze ontwikkelingen met grote belangstelling en wist zich er nauw mee verbonden. 

Leermeester in heel Frankrijk

Magister Cordier verwisselde nogal eens een keer van school. Na Parijs kreeg hij een baan in Navarre, daarna weer op diverse andere locaties in Frankrijk, in 1533 werd hij als directeur verbonden aan de Latijnse School van Nevers, om daarna in Bordeaux te dienen. Steeds was hij in deze plaatsen maar voor korte tijd. Dat kan wijzen op kritische autoriteiten, die zo’n moderne pedagoog niet de ruimte wilden geven die hij nodig had. Want Cordier had in zijn methode iets nieuws: hij stond kritisch tegenover de oude, scholastiek methode. In zijn lessen ging hij uit van de door leerlingen gemaakte fouten om die vervolgens met de geleerde grammatica te leren corrigeren. Zo spoorde hij fouten op en leerde zijn pupillen stapje voor stapje het juiste gebruik van het Latijn. Cordier stelde daarbij: ‘Ik moet deze plant besproeien, maar God zal die doen groeien.’

Bij dit alles werd zijn band met de Rooms-katholieke kerk dan ook steeds zwakker. In 1534 kwam aan het licht dat de naam van Cordier voorkwam op de lijst van personen die gedagvaard werden om voor de rechtbank te verschijnen vanwege ketterse opvattingen. De sfeer in Frankrijk was totaal veranderd. 

Affaire des Placcards

Koning Frans I was namelijk in woede ontstoken: in verschillende Franse steden, ja zelfs tot in zijn paleis toe,  hadden onbekenden – waarschijnlijk jonge protestanten – plakkaten opgehangen met teksten tegen de rooms-katholieke mis en de daarmee verbonden leer van de transsubstantiatie. Het maakte duidelijk hoe ver de ‘nieuwe leer’ al was opgerukt. Deze uitbarsting van anti-roomse gezindheid had plaats gevonden in de nacht van 17 op 18 oktober 1534 en kreeg de naam Affaire des Placcards. Het gevolg was dat de sfeer van tolerantie definitief plaats maakte voor die van wantrouwen en vervolging. Er volgden arrestaties en executies van diverse verdachten. Onder hen die op de brandstapel hun leven lieten, was Étienne de la Forge, een vriend van Calvijn. 

Keus voor de Reformatie

In Parijs ontmoette Cordier de befaamde drukker Robert Estienne, die bekend stond om zijn kritische editie van de Vulgaat en tevens om zijn belangwekkende woordenboeken Frans-Latijn en Latijn-Frans. Ook gaf hij diverse werken van Cordier uit. Deze beroemde drukker-uitgever verwierf zich tot 1550 grote faam als koninklijke drukker, maar zag zich toen genoodzaakt om als protestant een veilig heenkomen te zoeken in Genève. Nog in Parijs heeft Mathurin Cordier midden jaren ´30 Estienne om raad gevraagd over zijn mogelijke overgang tot de Reformatie. Estienne heeft hem daartoe sterk aangemoedigd en Cordier maakte zijn keus voor de Reformatie.  

Samen met enkele van zijn vrienden vertrok hij nu uit het gevaarlijke Parijs en staken de grens over naar Genève. Daar kwamen zij in de zomer van 1536 met Calvijn en Farel in contact. Maar Cordier werd in 1538 tegelijk met de reformatoren Calvijn en Farel de stad uitgezet – gereformeerden en libertijnen botsten hevig. Cordier wist eerst een baan te vinden in Neuchâtel, maar werd uiteindelijk directeur van een Latijnse School in Lausanne – beide steden liggen niet ver van Genève. 

Calvijn en Cordier

Calvijns belangstelling voor het werk van Cordier was na 1523 alleen maar groter geworden. Dit uitte zich o.m. in 1539 toen de hervormer via Guillaume Farel – die toen in Neuchâtel arbeidde en daar regelmatig contact had met de onderwijsman – liet weten graag te beschikken over de door Cordier uitgegeven Psalmen. Calvijn was in Straatsburg bezig met de hervorming van de liturgie en wilde dat er een zo goed mogelijke gemeentezang werd ontwikkeld. Dat zou heel goed kunnen gebeuren met behulp van Cordiers uitgewerkte psalmverzen. Calvijn bood Farel in mei 1540 zijn verontschuldigingen aan dat hij geen brieven aan zijn vroegere leermester  zelf schreef. Hij liet Cordier – meerdere malen – hartelijk groeten via Guillaume Farel. 

Hoe groot Calvijns waardering voor Cordier was, bleek in het najaar van 1541 toen Calvijn het plan smeedde om Cordier de leiding te geven over de reorganisatie van het hoger onderwijs (de Latijnse scholen) in Genève. Cordier had al een nieuw model geschreven en Calvijn zou al blij zijn als er maar  10% van zou worden gerealiseerd. Maar Cordiers antwoord op de Geneefse uitnodiging liet op zich wachten. Calvijn maakte zich ongerust en riep Farel dringend op alles te doen om te voorkomen dat Cordier de uitnodiging afwees. Calvijn gebruikte sterke taal om Cordier over te halen naar Genève te komen: “Want er is geen andere hoop de school weer goed te laten functioneren als hij zich niet, zonder aan zichzelf te denken, hier in de dienst van God te stellen.” Hier klinkt iets in door van de krachtige taal die Farel hanteerde toen hij in 1536 Calvijn in Genève wilde houden. Maar alle pogingen strandden op Cordiers onwil – hij ging verplichtingen aan in Lausanne, waar Pierre Viret zijn pastor werd.

Calvijn erkent Gods leiding

In het vroege voorjaar van 1550 schrijft Calvijn een kort briefje aan Cordier. Toch! Want hij wil hem openlijk dank zeggen voor al het goede dat hij als knaap van 14 in Parijs mocht ontvangen. Calvijn schrijft: ‘Toen mijn vader mij naar Parijs stuurde, werd U door Gods beschikking een tijdlang mijn leraar, waardoor ik – beter dan tot dat moment – verder kon komen in de studie van het Latijn. Het was Gods wil dat U mijn leermeester werd. En dat ik zo ook iets kon betekenen voor de kerk van Christus.’ Dit briefje schrijft Calvijn in 1550 ter gelegenheid van zijn Commentaar op de Eerste Brief aan de Thessalonicenzen. Hij draagt die aan Cordier op en sluit af: ‘U weet dat dit boek in zekere zin van U zelf komt.’

Mathurin Cordier Et l'Enseignement Chez les Premiers Calvinistes ...

Cordier naar Genève

In 1559 kwam Cordier alsnog naar Genève om daar van zijn pensioen te genieten, maar ook om nog enkele jaren te dienen in het hoger onderwijs. Hij kwam er in gezelschap van Theodorus Beza en Pierre Viret die naast hem kwam wonen. Al kort na aankomst had Cordier een ontmoeting met zijn oud-leerling Calvijn. Als Calvijn preekte, zat Cordier vaak onder zijn gehoor. Ze bleven als vrienden met elkaar omgaan.  

Het stadsbestuur van Genève, intussen van gereformeerde signatuur, benoemde Cordier tot docent, maar de 82-jarige beperkte zijn lesgeven tot de jongste groep leerlingen. Daarnaast werkte hij aan heruitgave van meerdere delen zijn taalkundig hoofdwerk: Colloquiorum scholasticorum, libri quatuor, 1564. Het boek is zo belangrijk dat het nog in 2011 herdrukt werd. 

In Nederland werd Cordiers methode tot ver in de 17de eeuw gebruikt op de Latijnse scholen. De dialogen daarin dienden als oefening en toetssteen van grammaticale kennis; ieder woord werd benoemd, verbogen en vervoegd, iedere zin uitgeplozen en uiteengerafeld en tenslotte werden, in vraag- en antwoordspel, alle losse elementen weer keurig aan elkaar gepast tot volledige zinnen. Analyse en synthese stonden in evenwicht tot elkaar. In een vriendelijke sfeer kregen leerlingen een prima training die hen in staat stelde de Latijnse klassieken – en met name Augustinus – te lezen en te begrijpen. 

Mathurin Cordier werd in het voorjaar van 1564 ziek en treurde over het sterven van Calvijn (27 mei). Hij overleed ruim drie maanden na de reformator en ook hij kreeg zijn graf op het Plain Palais, dichtbij dat van zijn oud-leerling. 

Cordier wordt tot vandaag gezien als een belangwekkende gereformeerde onderwijsvernieuwer.